„Het moet in de kerk altijd gaan om het Hoofd”
„Wanneer Christus het Hoofd van de kerk is, moet voor de herkenning van de kerkelijke identiteit de aandacht op Hem worden gericht.”
Dat stelt prof. dr. J. W. Maris in een artikel dat hij schreef voor de lustrumbundel van de Rotterdamse CSFR. Het artikel wordt vandaag op de opiniepagina van de digitale krant gepubliceerd. De Apeldoornse hoogleraar probeert een antwoord te geven op de vraag hoe het kerkgenootschap waartoe hij behoort, de Christelijke Gereformeerde Kerken, zich de komende decennia zal ontwikkelen. Concreet denkt prof. Maris dat over twintig jaar de CGK wat het ledental betreft verzwakt zullen zijn, „maar door interne moeiten heen, onder andere na het verwerken van evangelische en charismatische invloeden, door Gods genade de weg van het sola gratia en sola fide en sola Scriptura weer hebben teruggevonden.”
Over de situatie van de CGK in 2044 schrijft hij: „Wat een ijdelheid ook op het jaar 2044 nog een afzonderlijke kerkgemeenschap van die naam te willen projecteren. Ik meen dat dan niet meer een kerkgemeenschap aangetroffen wordt met de naam Christelijke Gereformeerde Kerken (al is het een heel mooie naam). Wel denk ik dat de levende erfenis van gehoorzaamheid aan Gods Woord bewaard zal zijn in een kerkgemeenschap waarin kerken elkaar gevonden hebben. Met name zal er nog een prediking zijn die weet van een rijke Christus en een arme zondaar, en van een leven uit genade alleen, waartoe de Heilige Geest harten opent met het zaad van het Woord. Die erfenis zal wellicht niet een populair karakter dragen, maar wel een levende beweging inhouden van een kerk die groeit, en die door diepten heen uitziet naar de komst van haar Hoofd.”