Column: Oude paden
Ik kan het niet laten. Als we op vakantie zijn, wil ik op z’n minst één oud stadje of dorp bezoeken. De kerk vormt dan meestal het hoogtepunt van het bezoek, en de regel is: hoe ouder het dorp, de stad en de kerk, hoe liever ik het heb. Waarom eigenlijk? Waarom de hang naar het oude en dat wat op instorten staat, bij wijze van spreken dan?
Als ik Ilja Leonard Pfeijffer moet geloven, deel ik deze voorliefde voor het oude overigens met veel Europeanen: de hang naar het museum dat Europa is, en waarin het genoeglijk verkeren is. Dat we ons hiermee met de rug naar de toekomst keren en ons bezijden de vaart der volkeren plaatsen, nemen we dan maar op de koop toe.
Of de voorliefde voor het verleden nu wel of niet een ”identity marker” van de Europeaan is, voor mij heeft het alles te maken met het besef en de behoefte te staan in een lange traditie. Ik doel dan niet zozeer op de door bepaalde politieke groeperingen bejubelde culturele waardentraditie als de klassieke joods-christelijke beschaving. Het gaat mij om de katholieke geloofstraditie. Een traditie die belichaamd wordt in Woord, sacrament en gebed en vorm krijgt in de romaanse en gothische bouwkunst, waarin de ziel zich verwijden kan. Ik maak deel uit van een voorgeslacht dat, geteisterd door de zwarte dood, God aanriep en zich door Hem wel of niet gehoord wist.
Het opgenomen zijn in een eeuwenoude geloofsgemeenschap die zijn vitaliteit aan de verborgen werkzaamheid van de Geest ontleent, verleent mijn leven zin. Zin die ik niet zozeer aan mijn leven geef, maar die ik in de eerste plaats ontvang, waarin ik passief ben. Zin wordt mij in de geloofsverbindende traditie gegeven en werkt zich vervolgens uit in een zinstichtend leven. Tenminste, dat hoop ik.
In onze maatschappij wordt vandaag de dag in allerlei toonaarden het lied op zingeving gezongen. Misschien juist wel omdat allerlei zinvolle levensverbanden onder druk staan. Denk bijvoorbeeld aan de netwerksamenleving waar we ons in snel tempo naartoe bewegen. Alles staat met alles in verband.
Sociologen vertellen ons dat deze genetwerkte wereld sociale structuren verandert en leidt tot sociale fragmentarisering. Zo krijgen mensen met een groot netwerk sneller opdrachten en sneller een baan en organiseren ze mogelijk ook snellere toegang tot zorg. Een wrang maar noodzakelijk bijproduct van deze genetwerkte wereld is de buitenstaander, iemand die aan de zijlijn blijft staan. Want alleen mensen die waarde aan het netwerk toevoegen, mogen erbij. Middelmaat loont niet. Fragmentarisering en de daarmee samenhangende individualisering en isolering staan op gespannen voet met verbinding aan traditie en de zin die deze verleent.
Dit is geen theoretisch verhaal. Ik ontmoet mensen in de psychiatrische praktijk die de fragmentatie aan den lijve ondervinden. Vaak jonge mensen die bij de poort van het leven blijven hangen, niet weten waar ze heen moeten, geen idee hebben wat bij hen past, met ambities die sneller wisselen dan herfstluchten. En nogmaals: als je je niet onderscheidt van de vele anderen, val je buiten de boot. Ik kan u zeggen dat een dergelijke onderscheidingsdruk een vruchtbare voedingsbodem is voor een scala aan psychische klachten.
Deel uitmaken van een verbindende traditie garandeert een plek die ik mag innemen. Ik hoef mijzelf niet te promoten en uit te vergroten in de hoop opgemerkt te worden. Gewoon, je eigen plek innemen in je gezin, familie, buurt of geloofsgemeenschap.
Het geeft me anderzijds ook een les in nederigheid. Ik mag staan op de schouders van anderen, ik dank mijn leven aan mijn ouders. Ik dank mijn opleiding tot arts aan de studiebeurs die ik kreeg; een eerdere generatie kreeg die niet.
Dat tradities hun verbindende kracht verliezen, verstenen en verstarren in regels en voorschriften, weten we. Behoefte aan nieuwe wegen laat zich gevoelen. Hoe het ook zij, deelgenoot zijn van een geloofsverbindende traditie die de ziel verwijdt: het is van vitaal belang.
De auteur is psychiater en geneesheer-directeur van Eleos.