Kerk & religie

„Scheppingsdagen niet in letterlijke volgorde”

De zeven scheppingsdagen behoeven niet direct in een letterlijke, chronologische volgorde opgevat te worden. Dat stelt drs. J. J. T. Doedes in een bundel opstellen van gereformeerd vrijgemaakte auteurs over het gezag van de Bijbel. „Heel de schepping is zo fijn op elkaar afgestemd dat het lijkt alsof de ’dagen’ van Genesis eerder bedoelen een classificatie te geven die voor mensen van toen duidelijk was, dan een letterlijk verslag van een gebeuren.”

K. van der Zwaag
22 March 2002 09:23Gewijzigd op 13 November 2020 23:28

Genesis wekt volgens de predikant in Vlissingen de indruk een logische of thematische, maar niet direct een chronologische volgorde te geven. De beschrijving van de scheppingsdagen is geen poging het scheppingswerk zo aanschouwelijk mogelijk weer te geven. Genesis 1 is er niet op uit een adequate beschrijving te geven. Het hoofdstuk is de ouverture van de geschiedenis. Bij deze manier van lezen is er ruimte om met de vragen rond schepping en ouderdom van de aarde „rustig wetenschappelijk bezig te zijn.” Genesis 1 hoeft dan niet voortdurend ingepast te worden in het laatste creationistische of evolutionistische model.

Doedens constateert dat binnen de gereformeerde theologie in Nederland het debat over Genesis 1 vrijwel geheel is vastgelopen. In de praktijk is er een scheiding tussen geloof en wetenschap ontstaan: als ik geloof, is de wetenschap er niet en als ik wetenschap bedrijf, is mijn geloof er niet. Genesis 1 gaat volgens Doedens over het ontstaan van de schepping (een eenmalig gebeuren) en over het (voort)bestaan. Genesis 1 biedt geen „haarscherpe foto” maar eerder een „röntgenbeeld”: het bijbelboek laat zien Wie er achter de zichtbare werkelijkheid aanwezig is: God als Schepper Die trouw blijft aan zijn werk.

De opstellen, die donderdag verschenen onder de titel ”Woord op schrift” (uitg. Kok, Kampen), bespreken de vragen rond de Bijbel en hun uitleg en gaan in op de vraag hoe we hebben te staan ten aanzien van de „bijbelkritische wetenschap.” De schrijvers zijn van mening dat de gereformeerde theologie eraan toe is om „enige inhaalmanoeuvres” te ondernemen om te komen tot actuele meningsvorming. Het boek wil vooral een oriënterend karakter hebben.

Prof. dr. B. Kamphuis, dogmaticus aan de vrijgemaakte Kamper universiteit, typeert de Bijbel met de woorden van Bonhoeffer als „het vreemde woord van God”: de Bijbel is een weerbarstig boek, een boek dat van een andere kant komt, uit een wereld die niet aansluit bij onze belevingswereld.

Kamphuis vindt het betrekkelijk vruchteloos om de discussie over de waarheid van de Bijbel alleen maar te verbinden aan de vraag van de historische betrouwbaarheid. Het dilemma tussen bericht-gedicht, letterlijk-figuurlijk, foutloos-vol fouten kan volgens hem alleen maar tot karikaturen en eenzijdigheden leiden. De Bijbel biedt, volgens Kamphuis, geen zekerheid vooraf waarin je eerst gaat geloven, maar heeft zijn plaats in de levende omgang met God. In dat geheel heeft echter ook de onvoorwaardelijke aanvaarding van alles wat de Bijbel zegt een plaats.

Prof. dr. C. Trimp schrijft over het Amerikaans fundamentalisme. De ”inerrancy” is de kern ervan. Het begrip onfeilbaarheid is volgens Trimp verzwaard met de foutloosheid-idee. „Onfeilbaarheid wil zeggen dat God ons niet bedriegt in Zijn beloften van het heil. Foutloosheid pretendeert echter dat de Bijbel zonder fouten is. Het foutloosheid-denken zoekt zijn kracht in de objectiviteit en de logische precisie, maar de belofte in geloof te aanvaarden is anders en meer dan een zich toeëigenen van een informatie vanwege haar logische correctheid. Juist in de praktijk van het exegetische werk is de onhoudbaarheid van de inerrancy-these gebleken”, aldus prof. Trimp.

De emeritus hoogleraar diaconiologische vakken schrijft ook kritisch over de neo-evangelicale omgang met de Bijbel, zoals die van Alister McGrath. De visie van McGrath komt er volgens Trimp op neer dat de Bijbel eerder product is van het denken en het spreken van de kerk dan dat de Bijbel de norm daarvoor vertegenwoordigt.

De Kamper ethicus drs. A. L. Th. De Bruijne gaat in op de vraag of je gedeelten uit de Bijbel mag opvatten als beeldspraak. Hij borduurt voort op de visie van dr. B. Loonstra, die binnen de gereformeerde theologie meer ruimte wil geven aan de metaforische (beeldsprakige) uitleg van de Bijbel. Als dr. Loonstra bepaalde hermeneutische problemen wil oplossen door de letterlijke betekenis van de bijbeltekst prijs te geven en in plaats daarvan een metaforische opvatting te bieden, is dat volgens De Bruijne „onaanvaardbaar.”

De Bruijne gaat wel verder met dr. Loonstra mee als hij onderkent dat de Bijbel zelf metaforische elementen verweeft in bijvoorbeeld historische gedeelten. Het is niet „bij voorbaat” verkeerd om bij problemen in de uitleg van historische passages te veronderstellen dat de schrijver iets niet letterlijk maar metaforisch bedoeld heeft. Het zijn metaforen die de auteur bewust vervlecht, onder meer om te onderstrepen dat het gebeurde het handelen van God is. De metaforie moet wel in een pneumatologisch kader staan: „Het is de Geest die ons leven wil stellen onder het gezag van de geschiedenis van Gods heil in Christus.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer