Burger zorgt onvoldoende voor het groen
Het is heel belangrijk dat burgers zoveel mogelijk hun eigen verantwoordelijkheid nemen, maar alle milieuproblemen kunnen zij niet oplossen. De liefde voor de eigen (leef)omgeving schiet tekort.
Wilco Boender uitte in een interessant artikel (RD 5-8) zijn zorgen over christenen die duurzaamheid als hoogste ideaal zien. Ze omarmen de groene religie, wat voor Boender betekent dat ze de overheid zien als de instantie die een oplossing biedt voor alles wat er mis gaat op het gebied van natuur, milieu en klimaat. De verwachting dat de overheid dit kan, noemt hij de maakbaarheidsgedachte.
Boender stelt verder dat refo’s en in het bijzonder christelijke ondernemers gevoelig zijn geworden voor het groene kapitalisme. Zij willen een graantje meepikken van de handel in groene producten en diensten. Hij stelt als alternatief voor te rade te gaan bij de traditie. De traditie hanteert het begrip rentmeesterschap en niet duurzaamheid.
Onterechte tegenstelling
Laat ik met dat laatste beginnen. Ik wil Boender direct bijvallen dat het van belang is om bij de traditie te rade te gaan. Die kunnen we slechts tot onze schade veronachtzamen. Het probleem van het begrip rentmeesterschap is echter dat dit nog weinig concrete handvatten biedt. Want wat bedoelen we dan precies, bijvoorbeeld in de verhouding tussen ”bouwen” en ”bewaren”? En waar begint de traditie op dit punt? En kan het zijn dat de traditie zich vernieuwt als veranderende omstandigheden, zoals de groei van de wereldbevolking en de aantasting van de leefomgeving, om een herijking daarvan vragen?
Het geloof in de noodzaak om duurzaam om te gaan met de aarde kan religieuze trekken krijgen. Het is zeer terecht dat Boender daar de vinger bij legt. Als we (iets uit) de schepping vereren boven de Schepper, is dat afgoderij. Echter, oprechte bezorgdheid over hoe we met datgene omgaan wat uit Gods hand is voortgekomen, datgene waarvoor Hij nog steeds zorgt, is zeker ook religieus. Niet verkeerd, zelfs geboden.
Tot de groene religie behoort het geloof in de maakbaarheid, zo stelt Boender. Ik ben het opnieuw met hem eens dat mensen heel gemakkelijk hun eigen mogelijkheden kunnen overschatten. Zo gemakkelijk stellen we ons vertrouwen op het oplossend vermogen van wetenschap en techniek, en misschien ook wel van de overheid. Ook dat is afgoderij, inderdaad.
Anderzijds, de middelen die God ons heeft gegeven, mogen we ook gebruiken om problemen op te lossen. Daar is op zichzelf weer niets op tegen.
Boender plaatst het geloof in de maakbaarheid tegenover het geloof dat „alles veilig in Gods handen is.” Dat is een onterechte tegenstelling. Zeker, de laatste zekerheid ligt in het Godsbestuur over alle dingen, maar dat sluit de menselijke verantwoordelijkheid niet uit, maar in. Dit betekent dat, als we een reëel gevaar voor de samenleving zien opdoemen, we met de middelen die ons ter beschikking staan, zullen proberen dat gevaar te voorkomen. Of het nu om een overstroming gaat of over een vorm van milieuvervuiling.
Verduurzaming
Dankzij het artikel van Boender begrijp ik nu de link die conservatieve opinieleiders leggen tussen milieubeleid en kapitalisme. Die link is dat ondernemers goed kunnen verdienen aan milieubeleid. Boender stelt dat christelijke ondernemers hier gretig gebruik van maken. Daarmee suggereert hij dat christelijke ondernemers zich op grond van verkeerde motieven inzetten voor verduurzaming. Opmerkelijk, omdat historisch gezien het bedrijfsleven altijd moeite had met verduurzamen. Want minder belasting van het milieu vergt investeringen. Juist om bedrijven mee te krijgen in deze beweging is er meer aandacht geschonken aan de verdienkant van de investeringen in duurzaamheid.
Oikofilie
Wat de rol van de overheid betreft, ben ik het helemaal met Boender eens dat die rol zo klein mogelijk zou moeten zijn. Laat de markt, de burgers en hun organisaties zelf doen wat ze kunnen. Mooi voorbeeld dat hij noemt: de zorg van burgers in de Goudse binnenstad voor hun eigen leefomgeving.
Toch is daarmee niet alles gezegd. De burger kan heel veel milieuproblemen niet zelf oplossen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de uitlaatgassen van zijn auto, zo hij die bezit. Dat geldt ook voor de vervuiling door de lozing op het riool. De impact van de bouw van zijn huis en van alle spulletjes die hij betrekt uit China. De individuele burger zou daar overigens wel aan kunnen bijdragen door heel anders te gaan leven en consumeren. Dat zie ik echter nog weinig (vrijwillig) gebeuren.
Dat brengt me bij de oikofilie, de ”liefde tot je thuis”, zoals Roger Scruton deze zorg voor de eigen leefomgeving noemde, daarin gevolgd door Boender. Die liefde is er zeker, maar veel verder dan het eigen bezit gaat die liefde doorgaans niet. De ”liefde voor je thuis” is er voor zover die strookt met eigenliefde. De slordige omgang van veel Nederlanders met de huidige coronaregels is daarvoor het meest treffende bewijs.
In een gereformeerde opvatting over de taak van de overheid is die overheid er om de ongebondenheid van de mens te beteugelen. Conservatief denkende mensen zouden een pessimistisch mensbeeld hebben. Ik ben bang dat ze nog niet pessimistisch genoeg zijn. En omdat de mens uit zichzelf niet in staat is om goed voor zijn leefomgeving te zorgen, moet de overheid hem daarin, waar nodig, reguleren.
De auteur publiceert over levensbeschouwing in relatie tot duurzaamheid.