Klauteren op een vuurspuwende Balinese berg
Midden in de Pacifische Ring van vuur ligt de gordel van smaragd: de Indische archipel. Indonesië telt 400 vulkanen, meer dan welk ander land ook.
Het is twee uur na middernacht. In het toeristische plaatsje Ubud op het eiland Bali stopt een busje voor een pension om de laatste toerist op te pikken. Door de stille straten gaat het noordwaarts, de bergen in. Geleidelijk wordt het aantal winkels, woonhuizen en hindoetempels minder.
Om vier uur bereikt het busje een grote parkeerplaats en stappen de aanwezigen uit, te midden van honderden andere gasten uit alle windstreken, van de Verenigde Staten tot Rusland. Zaklampen en ontbijtpakketjes worden uitgedeeld en in groepen van acht tot tien worden de avonturiers verdeeld over de aanwezige gidsen, jonge Indonesiërs. En dan op pad naar Gunung Batur.
Op Bali zijn twee vulkanen actief: Gunung (berg) Agung en Gunung Batur. De Agung werd twee jaar geleden na ruim een halve eeuw weer wakker, maar zonder slachtoffers te maken. Met ruim drie kilometer boven de zeespiegel is de Agung één van de hoogste van Indonesië. De Batur, die in 2000 voor het laatst uitbarstte, is veel lager, maar qua omvang de grootste van de twee Balinese vuurspuwende bergen.
Voor de hoogste vulkanen van Indonesië moet je niet op Bali zijn, maar op Sumatra, waar de Kerinci (3805 meter) oprijst, en op het eiland Lombok, met de Rinjani (3726 meter). Beide vulkanen zijn voor het laatst uitgebarsten in 2004.
De warmte van het laagland is op deze hoogte ’s nachts niet meer te merken. De asfaltweg te midden van rijstveldjes en geboomte maakt plaats voor een met lavasteen bezaaid paadje dat hoe langer hoe steiler tegen de berg op kronkelt. Langs het hele traject bewegen lampjes richting de top. Regelmatig houdt gids Jesse halt om te kijken of iedereen nog mee kan komen en om zo nodig een rustpauze in te lassen.
Hindoe
Halverwege de route knielen enkele gidsen langs het pad neer om de goden van de vulkaan te bidden om een veilige tocht. Van de Balinese bevolking is 90 procent hindoe, en de meesten zijn dat zeer betrokken.
Dan gaat het verder, want vóór zonsopkomst moet de top zijn bereikt. Het begint zacht te regenen, heerlijk verkoelend, want de inspanning van de klim verdrijft de kou met gemak. Rond het pad groeit nu metershoog, maar spaarzaam gras, vergezeld van struikgewas dat op grotere hoogte plaats maakt voor langnaaldige dennenboompjes.
Om kwart voor zes gloort het eerste licht boven de bergen in het oosten. Jesse laat de groep halt houden om te overleggen: gaan we door naar de top, of wachten we hier de zonsopkomst af? De groep besluit om door te klimmen, maar wordt vervolgens op de proef gesteld door regen, die tegen de tijd dat de top in zicht komt menens wordt. De paar schuilhutten net onder de spits zijn al spoedig overvol en van een zonsopkomst is niets meer te zien. Het meer aan de voet van de berg is gehuld in grijze regen en de bergen aan de overkant in dikke wolken.
Om tien over zes houdt de regen op, de wolken trekken weg en een streepje licht gloort boven de oostelijke bergkam. En dan gaat er een gejuich op: de zon! Net op tijd is de regen weggetrokken om een majestueuze zonsopkomst te onthullen. Oranjegeel licht te midden van wolken en opstijgende dampen; er is weinig fantasie voor nodig om je een vulkaanuitbarsting in te beelden.
Haan
Ook uit de langzaam zichtbaar wordende krater aan de andere kant stijgen dampen op. Uit het struweel langs de steile hellingen klinkt schor gekakel – een wild hoen? Nee, een tamme soortgenoot die hier is geofferd, vertelt Jesse. Af en toe wordt een geit, een koe of een paar kippen over de kraterrand gekieperd om de berggoden gunstig te stemmen en een gevleugelde hoender kan daar wat langer overleven. Verderop roept een duif en lager op de helling een buulbuul, maar verder zijn hier weinig vogels. Te weinig voedsel misschien?
Dan volgt de vier-en-eenhalve kilometer lange spring-, glij-, en griezelafdaling, weg van de 1717 meter hoge top naar de parkeerplaats op 900 meter. Op een bocht in het pad hebben we nog een schitterend uitzicht, maar tevens is er een naargeestig zwart veld zichtbaar. „Zwarte lava van de grote uitbarsting in 1963,” vertelt Jesse. Nog altijd groeit er niets; pas als de lava verweert, ontstaat vruchtbare grond voor de verbouw van onder meer peper en mandarijnen.
Dan slaat de gids een zijpaadje in naar de kraterhelling. Een stoomwolk stijgt op uit een gat in de bergwand. De vulkaan blijkt nog altijd actief en een nieuwe uitbarsting ligt op de loer.