Leenwoorden: Met de ragbol de rotsoi van het plafon halen
Driehonderdvijftig jaar wapperde de Nederlandse vlag in wat nu Indonesië is, maar als koloniale macht legden we daar onze taal niet op. Toch nam men veel Nederlandse woorden over. Omgekeerd leenden Nederlanders woorden uit de Oost.
In Nederlands-Indië had je natuurlijk wel een streepje voor als je het Nederlands beheerste. De ambtelijke taal was Nederlands, wilde je in het leven verder komen in een administratieve functie dan moest je die taal wel leren. Verder mochten ‘inlanders’ die Nederlands spraken een hoed dragen en mochten lokale vrouwen eerder met een Nederlander trouwen als ze de taal machtig waren.
Pas in het begin van de vorige eeuw kreeg het Nederlands meer voet aan de grond. Dit kwam door kerk en zending, maar ook doordat er meer Nederlandstalige scholen werden gesticht. Zo kregen inlandse jongeren meer kansen om door te stromen naar Nederlands hoger onderwijs. In een drukke trein zei een oude vrouw eens met trotse blik in het Nederlands: „Ja meneer, ik heb nog in Wageningen gestudeerd.” Ook tref je nog weleens een predikant die aan de VU in Amsterdam of in Kampen theologie studeerde.
Verbod
Toen de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog Nederlands-Indië bezet hielden, werd het Nederlands als voertaal verboden. Sukarno, de eerste president van een onafhankelijk Indonesië, verbood uiteindelijk in 1957 alle onderwijs in het Nederlands, behalve bij de studie van deze taal aan de universiteit. Hij sprak het zelf vloeiend: hij begon op de Europeesche lagere school, deed toen de middelbare school in het Nederlands, net als de hogere technische school waar hij als bouwkundig ingenieur afstudeerde. Sukarno las zelfs graag Nederlandse boeken en droomde ervan, zei hij eens, om na zijn overlijden in het hiernamaals alleen nog maar Nederlands te praten. De laatste Indonesische president die het Nederlands beheerste was Habibie, die in 1998 generaal Suharto opvolgde.
Vandaag de dag tref je hooguit hier en daar nog een enkeling die het Nederlands beheerst. De wat zangerige uitspraak is prachtig en men gebruikt vaak wat meer plechtige woorden. In Jakarta is er nog elke zondag een protestantse kerkdienst in het Nederlands, maar de bezoekers zijn vrijwel allemaal hoogbejaard. In enkele plaatsen met een sterk Nederlands stempel, zoals op Ambon, is het Nederlands nog wel vaker te horen.
Auto-onderdelen
Het Bahasa Indonesia, de huidige Indonesische taal, bevat echter tal van woorden die direct of indirect uit het Nederlands stammen. Dat realiseren latere generaties zich niet meer, merk ik als ik in Jakarta –langer dan gebruikelijk– uren met mijn taxichauffeur in de file sta.
We raken aan de praat over woorden in de Indonesische taal die uit het Nederlands afkomstig zijn. Hij kan er zo uit zichzelf niet eentje noemen. Hoewel de chauffeur amper Engels spreekt en ik geen vloeiend Bahasa, ontstaat er toch een flitsend gesprek over de auto. Dat gaat met handen en voeten.
Wijs ik naar de pedalen in zijn auto, dan roept hij pedal en kopeling. Hij lacht als ik ook persneling versta, want ik weet dat Aziaten grote moeite hebben met de Nederlandse letters f en v. Daar maken ze een p van. Persneling is dus de versnelling. Rem is ook voor mijn chauffeur de rem. Onder de motorkap zit een silinder en in de cilinder zit een seger, een zuiger. Het stuur is setir, dat verstaat een Nederlander ook nog wel. Een band is een ban en de velg is een pelek, soms staat op borden van garages ook gewoon velg.
De wisseling van v of f naar p zie je ook bij de kofferbak: dat is de koper (spreek uit met korte o). En hoe heet dan de koffer zelf die in de kofferbak moet? Dat is de tas koper! De achteruit is ateret en de richtingaanwijzer is riting, maar de bekleding van de stoelen is weer gewoon bekleding. We schateren als ik de knalpot hoor: de uitlaat! De schokbreker is de shok bleker. De krik is een donkrak van het verouderde Nederlandse woord dommekracht. Als ik de spiegels aanwijs zegt hij spion.
Zo lopen we bijna elk onderdeel (”onderdil”) langs. Gelukkig hebben we nog genoeg bensin in de tangki, ook echt Nederlandse woorden. Na uren vastgezeten te hebben in het verstopte verkeer van Jakarta zijn we beiden toe aan kopi, koffie. Maar eerst moet ik nog ongkos betalen, de onkosten. Dat woord staat op de taximeter.
Brontaal
Ondanks dat bijna niemand meer het Nederlands beheerst, blijft de taal een belangrijke brontaal in het huidige Indonesië. Vooral voor studenten in de rechtsgeleerdheid is het Nederlands van belang. Zij moeten een korte cursus juridisch Nederlands volgen. Veel oude Nederlandse wetgeving, juridisch relevante stukken en vaktermen zijn nog steeds van toepassing. Na de onafhankelijkheid is niet alle Nederlands recht afgeschaft. In feite werkt men nog steeds met een aantal Nederlandse wetten, die intussen vertaald zijn in het Bahasa Indonesia. Voorbeelden: het oud Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Koophandel. Een advocaat keek me eens met pretoogjes aan en riep met een prachtig Indonesisch accent uit: „Vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.”
Ook oude technische, historische en medische bronnen zijn alleen in het Nederlands te raadplegen. Het Nationaal Archief bezit duizenden dozen vol Nederlandstalige documenten, maar het aantal jongeren dat kiest voor de studie Nederlands neemt al jaren af en stelt intussen amper meer wat voor. Soms leren mensen zichzelf Nederlands om een baantje als gids voor Nederlandstalige toeristen te krijgen.
Ambeien
Er zijn veel Nederlandse woorden blijven hangen in de ambtelijke wereld (stempel, loket), de kantoortaal (resepsionis, agenda, bloknot) en de financiële wereld (saldo, rekening, kwitansi). In de medische wereld is het helemaal mooi. Een berurte komt door hoge bludrek. Als je last hebt van een spir of als je maag swak is, ga je naar de dokter. Is de situasi echt kritik, dan moet je naar een spesialis. Van roken kun je impoten worden. Er kan van alles mis zijn: diare, een fraktur, asma, eksim, hernia, alergi, kangker, zelfs het woord ambeien is bekend. Gelukkig gebeurt amputasi in Indonesië ook onder narkose. Je brengt je resep naar de apotik, dan krijg je salep (zalf), een tablet, talek (talkpoeder) of een plester. Het huishouden zit vol Nederlandse woorden: rotsoi moet in de asbak of in het riol. Een spinnenweb haal je met een ragbol van het plafon.
Het is niet te doen om alle Nederlandse woorden te noemen die je in reclame, op openbare borden, in officiële documenten en op menukaarten tegenkomt. Boven een winkel in huishoudelijke artikelen valt reclame voor koleksi toples op. Het gaat om een collectie glazen stopflessen waarin je snoep of etenswaren kunt bewaren. Ook hier veranderde het woord onder invloed van de uitspraak: stop-fles werd toples. Zo is voor wie taalgevoel heeft een bezoek aan Indonesië een ware ontdekkingsreis, op zoek naar aanknopingspunten met het Nederlands.
Het Bahasa Indonesia kent ook woorden uit het Portugees, meegebracht door Portugese ontdekkingsreizigers, handelaren en missionarissen, die al eerder dan de Nederlanders waren in wat nu Indonesië is. Woorden als bendera (vlag), sepatu (schoen) en mentega (boter) zijn alledaagse voorbeelden. Daarnaast stammen er nogal wat woorden uit het Arabisch, geïntroduceerd door moslims die al voor de komst van de Nederlanders de islam brachten in het van oorsprong boeddhistische en hindoeïstische land. Eet smakelijk is bijvoorbeeld ”selamat makan”. Het veelgebruikte selamat komt van het Arabische salam, dat letterlijk vrede betekent en op zijn beurt weer verwant is aan het Hebreeuwse shalom.
Invloeden in het Nederlands
Het Nederlands telt volgens taalkundigen ruim honderd leenwoorden uit de voormalige kolonie. Vrij bekend is de toko, maar andere woorden en uitdrukkingen zijn minder gangbaar geworden. ”Het is niet mijn pakkie-an” komt uit het Maleis, de voorloper van het huidige Bahasa Indonesia. Iemand die zich niet helemaal senang voelt, is niet gelukkig. Een aantal andere voorbeelden: pienter (slim), branie (lef), bakkeleien (bekvechten), banjeren (slenteren), soebatten (aanhoudend smeken), amok maken (stennis schoppen), passagieren (aan wal gaan van zeelieden), soesa (drukte, ophef), rimboe (wildernis) en bazaar of toko (winkel). Volledig ingeburgerd zijn woorden die met eten te maken hebben. Deze stammen niet uit het Chinees maar uit de Indische keuken: nasi, kroepoek, babi pangang, gadogado, taugé. In ruil daarvoor hebben zij nu onze wortel, andewi en sirkol (zuurkool) op hun menukaart staan.