„Tsjetsjeense bevolking wil maar één ding: vrede”
De Tsjetsjenen zitten klem tussen enerzijds het Russische federale leger en anderzijds de eigen guerrilla. Zij hebben weinig belang bij onafhankelijkheid en willen nog maar één ding: vrede.
Dat zegt Evert van Bodegom, noodhulpmedewerker namens de organisatie voor ontwikkelingssamenwerking ICCO en Kerkinactie, die vorige week een bezoek bracht aan de Russische deelrepublieken Tsjetsjenië en Ingoesjetië.
Van een openlijke oorlog in Tsjetsjenië is geen sprake meer, vertelt Van Bodegom in het Landelijk Dienstencentrum van de Samen op Weg-kerken in Utrecht. „De oorlog is veranderd in een guerrillastrijd. Russische troepen verschansen zich langs de weg en op kruispunten achter prikkeldraadversperringen en zandzakken, en in bunkers. Zodra er incidenten plaatsvinden, zoals het neerhalen van een helikopter, komen ze tevoorschijn en organiseren ze ’opruimingsacties’ in de omliggende dorpen. Daarbij kan iedereen willekeurig worden opgepakt.”
Gebeurt er in hun omgeving niets, dan hebben de Tsjetsjenen niet zo veel te vrezen. „Het is best mogelijk dat sommige dorpen al jaren met rust worden gelaten. In feite is er sprake van oorlog en vrede op hetzelfde moment. Maar de situatie blijft erg onvoorspelbaar. Het Russische leger noch de guerrilla is in staat om de strijd definitief te winnen.”
Ondertussen gaat het dagelijkse leven gewoon zijn gang. „Mensen werken op het land of verkopen hun producten in kiosken. Iedereen probeert zijn kostje bij elkaar te schrapen.” Voorzover dat mogelijk is, voegt Van Bodegom eraan toe, want het werkloosheidspercentage in Tsjetsjenië ligt rond de 80 procent.
De bevolking van Tsjetsjenië is de oorlog -die gisteren zijn zesde jaar inging- moe, maar kan geen kant uit, is de constatering van de noodhulpmedewerker. „De gewone Tsjetsjeen zit klem tussen het Russische leger en de guerrilla. Die bestaat overigens uit allerlei groeperingen, van pure terroristen uit het buitenland tot verzetsmensen, die willen dat de Russen zich terugtrekken.”
De indruk van Van Bodegom is dat de bevolking met de guerrilla weinig gemeen heeft. „De mensen willen gewoon rust. Het kan hun weinig schelen wie de regering vormt en of hun republiek al dan niet onafhankelijk wordt. Zij willen eten, hun kinderen naar school kunnen sturen en veilig over straat kunnen gaan. Dat is overal ter wereld zo. Waarom zou dat in Tsjetsjenië niet zo zijn?”
Veilig op straat lopen is er in Tsjetsjenië niet bij. Vooral jonge mannen tussen de vijftien en vijfentwintig jaar moeten erg uitkijken als ze zich in het openbaar begeven. „De federale troepen hebben niet in de gaten of iemand wel of niet tot het verzet behoort en hebben de neiging om iedereen op te pakken.” In een van de Tsjetsjeense dorpjes die hij aandeed, vertelden de mensen de ICCO-medewerker dat kort daarvoor de Russen op vrijdag hun moskee hadden omsingeld en tien jongens tussen de 15 en 20 jaar hadden meegenomen.
Zulke gebeurtenissen leiden ertoe dat veel mensen niet van hun trauma’s afkomen, aldus Van Bodegom, die in hetzelfde dorpje een centrum bezocht waar therapeuten kinderen en vrouwen van hun traumatische ervaringen proberen af te helpen. Indrukwekkend is het verhaal over een meisje dat verkrampt en met een starre blik in de ogen niets anders deed dan voor zich uit kijken. „Haar situatie bleek al zijn te verbeterd, aangezien ze voorheen constant met haar lichaam trilde.”
Vanuit buurland Ingoesjetië zijn veel Tsjetsjeense vluchtelingen inmiddels teruggekeerd. Van vrijwilligheid is daarbij lang niet altijd sprake. „In de tentenkampen waar ze verbleven, konden ze meestal niet blijven. Voorzieningen als water en elektriciteit werden gewoon afgesloten. Een alternatief was er niet, dus waren ze wel gedwongen om terug te gaan. In Tsjetsjenië komen ze vaak ook weer in tijdelijke opvang terecht, omdat hun eigen huizen zijn verwoest.”
Hoeveel Tsjetsjenen zich nog in Ingoesjetië bevinden, is niet precies bekend. „Schattingen lopen uiteen van 60.000 tot 100.000 ontheemden. Het beeld is niet duidelijk, omdat sommige vluchtelingen weliswaar officieel naar Tsjetsjenië terugkeren, maar vervolgens weer illegaal richting Ingoesjetië vertrekken.”
Na het gijzelingsdrama begin deze maand in het Noord-Ossetische Beslan -waarbij volgens officiële cijfers een kleine 400 mensen omkwamen- zijn de spanningen op de Kaukasus verder opgelopen. „De mensen die ik sprak, beweren dat de terroristen er doelbewust op uit zijn de regio verder te destabiliseren.”
„De Kaukasiërs voelen de spanningen oplopen en weten dat ze steeds meer problemen krijgen met de hen omringende bevolkingsgroepen. Tussen Ingoesjetië en Noord-Ossetië bestaan bovendien al veel langer problemen. Beide deelrepublieken maken aanspraak op het district Prigorodny in de buurt van Vladikavkaz.” Die streek was begin jaren ’90 de inzet van een korte oorlog tussen beide republieken, waarbij zo’n 600 mensen om het leven kwamen.
Van Bodegom vindt dat de Verenigde Staten en Europa meer druk op Moskou moeten uitoefenen om een einde te maken aan de impasse. Dat is ook in hun eigen belang, omdat de Kaukasus een broeinest van terrorisme wordt. Het Westen moet daarbij overigens niet al te belerend doen, vindt hij. „Alsof wij het zo veel beter hebben gedaan. De oorlog in Tsjetsjenië is een koloniale oorlog, zoals wij die ook in Indonesië hebben gevoerd.”
De ICCO-medewerker beseft dat een oplossing steeds moeilijker wordt. „In het begin was het nog duidelijk waarom er werd gevochten. Het was een bevrijdingsstrijd. Maar onder invloed van de buitenlandse strijders raakt men steeds meer vervreemd van de oorzaak van het conflict en een mogelijke oplossing.”