Column: Frans-Duitse as in EU dominant maar niet oppermachtig
De kritiek op Rutte na de laatste EU-top was niet mals. De premier zou gezwicht zijn voor de druk van Macron en Merkel, die de lakens uitdelen in Europa. Deze gemakzuchtige beeldvorming behoeft tegenspraak.
Het is een populaire gedachte: tijdens onderhandelingen in EU-verband is het Nederlands belang het eerste wat sneuvelt. Frankrijk en Duitsland zijn machtiger dan wij, en wie de macht heeft, bepaalt. De grootte van een land is echter niet alleszeggend binnen internationale organisaties. ”Hard power”, de hoeveelheid economische, politieke en militaire hulpbronnen, is niet noodzakelijkerwijs bepalend voor de uitkomst van internationale onderhandelingen. Dit geldt op wereldschaal, maar evengoed op het niveau van de EU.
De Verenigde Staten bepaalden decennialang de machtsbalans in de wereld. Hun weigering om het Kyotoprotocol (1997) te bekrachtigen kon niet voorkomen dat de internationale gemeenschap ging samenwerken om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Een ander voorbeeld: de VS, China en Rusland hebben door de geschiedenis heen voortdurend het Internationaal Strafhof tegengewerkt. Toch heeft het hof succesvol kunnen zijn, door onder anderen Videla, Milosevic en Mubarak voor het gerecht te slepen.
Op Europees niveau geldt dat Frankrijk en Duitsland evenmin hun wil kunnen opleggen aan andere landen. Uitkomsten van Europese toppen worden niet bepaald door een onvermijdelijke Brusselse logica. De Frans-Duitse as is weliswaar dominant, dat wil nog niet zeggen dat die daarmee het tempo van Europese integratie bepaalt. Op verschillende beleidsterreinen tekenen er zich nieuwe bondgenootschappen af binnen de EU.
Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië stemmen onderling hun economisch en militair beleid af en treden in EU-verband steeds vaker op als Visegradgroep. Deze vier landen keerden zich ten tijden van de vluchtelingencrisis tegen de Brusselse verdeelsleutel en lagen dwars bij de kandidatuur van Frans Timmermans voor het Commissievoorzitterschap. Reken maar dat de Visegradlanden zich hevig zullen verzetten als de Europese Commissie nog verder binnendringt in hun soevereiniteitssfeer, bijvoorbeeld waar het gaat om emancipatie- en gezinsbeleid.
Dichter bij huis stond Wopke Hoekstra aan de wieg van een alliantie met acht noordelijke en Baltische staten. Deze groep landen sprak zich uit tegen de uitdijende macht van de Commissie en vóór striktere handhaving van Europese begrotingsregels. Daarmee bood het een alternatief voor het leiderschap van Frankrijk en Duitsland binnen de EU. De ‘zuinige vier’ van de afgelopen EU-top kunnen gezien worden als een uitloper van de Hoekstra-alliantie.
De verschillende allianties hebben uiteenlopende doelen en variëren in samenstelling. Linksom of rechtsom kunnen ze echter herleid worden tot een scheidslijn die de EU al langer verdeelt. Aan de ene kant zijn er de federalisten, die vooral willen ”leveren voor de burger”. Voor elk probleem dat op hun pad komt is meer integratie de oplossing.
Tegenover hen staan de intergouvernementelen, die vinden dat Brussel alleen zeggenschap moet hebben waar het ook daadwerkelijk iets toevoegt. Hun uitgangspunt is dat lidstaten primair vertegenwoordigd worden door regeringsleiders in de Europese Raad. Ze hekelen het gebruik van gekwalificeerde meerderheden en willen vasthouden aan besluitvorming op basis van unanimiteit.
Binnen de EU wordt er in toenemende mate naar Nederland gekeken als de nieuwe leider van een groep kritische lidstaten. Rutte is de nieuwe ”Mister No” in Brussel, zeker na het vertrek van de Britten. Het onderhandelingsresultaat van onze premier op de laatste EU-top mag er zijn. Het coronanoodfonds is flink minder ambitieus dan aanvankelijk voorgesteld en de positie van de Raad ten opzichte van de Commissie is aanzienlijk versterkt. Voor Nederland regelde Rutte een structurele korting op de begroting, terwijl er tegen alle verwachtingen in niet getornd werd aan Europese landbouwsubsidies.
De auteur is politicoloog en masterstudent politieke filosofie.