Dierbaar kind
Jeremia 31:20a
„Is niet Efraïm mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind?”
De Heere zegt tot Zijn dienstknecht: „Spreek tot het hart van zo’n nederige boeteling en vertel hem over Mij. Ja, vertel hem vanuit de hemel in de Naam van de Heere Jezus Christus, door de Heilige Geest, dat zijn persoon is aangenomen, dat al zijn zonden zijn weggedaan en grote genade in hem is verheerlijkt.” In dit verband is Efraïm het voorbeeld van een in waarheid verootmoedigde ziel. Wij kunnen in zijn gedrag de handelingen van een oprecht boetvaardige ziel jegens God opmerken. De betreffende tekst luidt immers: Ik heb wel gehoord dat zich Efraïm beklaagt (hier hebt u het verbroken en dorstige hart), zeggende: „Gij hebt mij getuchtigd en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de Heere mijn God. Zekerlijk, nadat Ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelf ben bekendgemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd, ja ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb” (Jeremia 31:18,19). Het is hier met de zondaar zo gesteld, alsof hij zeggen wil: „Ik ben die ellendeling, die alle genademiddelen in overvloedige mate heb aanschouwd en nog van geen enkele heb geprofiteerd. De Heere heeft mij getuchtigd, maar ik wilde niet getemd worden, Hij onderwees mij, maar ik wilde niet onderwezen worden. Heere, bekeer mij, Gij zijt mijn God!”
Thomas Hooker, predikant te Hartfort (Amerika)
(”De arme twijfelende christen genaderd tot Christus”, 1660)