Synode CGK schuift heikele punten vooruit
De synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) kwam dinsdag rond twee heikele punten nog niet tot besluitvorming. Over het toetsen van het curatoriumbeleid inzake afwijzing van admissiale studenten en de langslepende kwestie van het vrije lied is nog nader beraad nodig.
Heeft een student aan de Theologische Universiteit van de CGK in Apeldoorn (TUA) recht op een hoger beroep als het curatorium besluit hem geen preekconsent te geven of dat te verlengen of hem niet beroepbaar te stellen? Deze vraag stond dinsdagmorgen in de Nunspeetse Oenenburgkerk centraal.
Het curatorium stelt in zijn verslag vast dat het „met name in de afgelopen jaren verschillende keren een pijnlijke beslissing heeft moeten nemen met betrekking tot sommige admissiale studenten.”
De betrokken student die het met deze beslissing niet eens is, heeft in feite geen reële beroepsmogelijkheid, zegt het curatorium. Daarom bepleit het curatorium het instellen van een ”commissie van beroep”. Deze commissie zou uitspraken van het curatorium kunnen toetsen met betrekking tot de verlening of verlenging van het preekconsent, de ontneming van de admissiale status en de beroepbaarstelling. De uitspraak van de beroepscommissie, bestaande uit drie personen, zou zelfs in voorkomende gevallen bindend kunnen zijn.
De commissie van rapport die het besluitvoorstel voorbereidde, stelde echter dat het voorstel van het curatorium sympathiek is, maar spreekt tegelijk de vrees uit dat er dan twee instanties onder de generale synode vallen waarbij de ene kan heersen over de andere. Het curatorium neemt zijn beslissingen „na een heel traject”, zei rapporteur ds. J. W. Schoonderwoerd. „Het doet dat niet zomaar en heeft daar goede redenen voor.” De commissie van rapport pleit hoogstens voor een ”adviescommissie”, die zaken kan toetsen en zo mogelijk kan voorkomen dat het curatorium bepaalde punten over het hoofd ziet.
Ds. J. P. Boiten, president-curator, zei dat een commissie van beroep geen vreemde instelling is in de CGK. Het curatorium neemt een eindbeslissing, terwijl het feitelijk geen kerkelijke vergadering is. Een commissie van beroep kan volgens hem in bepaalde gevallen een uitweg bieden. Een adviescommissie werkt ook niet bevredigend, omdat daarmee de moeite bij de student niet wordt weggenomen, aldus ds. Boiten.
Ds. D. Quant, secretaris van het curatorium, zei dat er door het instellen van een beroepscommissie niet veel verandert in de praktijk. Ook wanneer iemand is aangenomen, is er altijd een proefjaar van maximaal twee jaar. En ook na twee jaar komt het soms zelfs voor dat studenten worden gedwongen hun studie aan de universiteit te beëindigen.
Op grond van de discussie op de synode bleek volgens ds. J. Westerink dat er nog te veel haken en ogen aan de kwestie zitten om tot besluitvorming rond de twee voorgestelde commissies te komen.
Ook rond het vrije lied kwam dinsdag geen besluitvorming. Naar aanleiding van het rapport van deputaten eredienst, stelde de commissie van rapport voor om te besluiten dat er in de CGK „in principe psalmen gezongen worden, alsmede de berijmde schriftgedeelten, die door de generale synode zijn vastgesteld.” Deputaten eredienst zouden zich verder moeten bezinnen op het concreet maken van criteria waaraan een kerkelijk lied in het licht van Schrift en belijdenis moet voldoen. In het besluitvoorstel stond verder dat de CGK het vrije lied toestaan -„de Schrift verbiedt het niet”-, maar niet voorstaan -„de Schrift gebiedt het niet.”
Vanaf de jaren zeventig prijkt de kwestie van het kerkelijk lied op de agenda van de synode. In artikel 69 van de kerkorde (KO) is vastgelegd dat een aantal schriftuurlijke liederen aanvaard kan worden, maar dat deze ondergeschikt zijn aan de psalmen en andere berijmde schriftgedeelten. In de loop der jaren kwam er een ”blauw boekje” met berijmde schriftgedeelten, maar tegelijkertijd groeide ook het aantal vrije liederen in tal van gemeenten. Een recente enquête wees uit dat 40 procent van de kerken zich niet aan artikel 69 KO houdt. Deze zingen ook andere liederen uit diverse bundels, zoals Opwekking, de bundel van Johannes de Heer en het Liedboek voor de kerken.
De commissie wilde een „uiterste poging” doen om uit de al jaren bestaande impasse te komen. Aan de ene kant wil ze de lijn van de Dordtse Kerkorde vasthouden en recht doen aan een groot deel van de gereformeerde traditie, waarin geen vrije liederen werden en worden gezongen. Aan de andere kant vindt de commissie dat in deze zaak de Schrift en de gereformeerde confessie niet direct in het geding zijn. De commissie betreurde het dat kerken elkaar nauwelijks meer aanspreken op wat ze zingen. Daarom zijn er duidelijke criteria nodig. „Op zijn minst bestaat de indruk dat soms gezwicht wordt voor argumenten als: de jongeren zingen het zo graag, of: het zingt zo lekker.”
Rapporteur ds. M. J. Kater benadrukte dat het zingen van psalmen een heel principieel punt is. „We willen recht doen aan het hoofdspoor, maar daarnaast is er altijd een ander zijspoor geweest waarin gezangen gezongen werden. In principe zingen we in de CGK de psalmen en de berijmde schriftgedeelten. Maar kun je tegenwoordig nog zeggen: Alleen die mogen jullie zingen? Je zou schrikken wat er allemaal gezongen wordt, en dat is geen waardeoordeel”, zo benadrukte hij. „Iedere oplossing is een schijnoplossing als we niet bedenken dat de problematiek rond het kerklied een geestelijk probleem is. Geestelijk en kerkelijk denken moet toch een zijn en dan hebben we voor de komende synode huiswerk genoeg. Het is heel heilzaam om elkaar binnen de kerken aan te spreken op de vraag waaróm men bepaalde liederen zingt.”
Deputaat eredienst ds. J. Van Amstel constateerde dat het de CGK schort aan eenstemmig optreden. „Het individualisme breekt ons op.” Omdat er verschillende amendementen waren ingediend en de criteria voor het kerkelijke lied nader uitgewerkt moeten worden, stelde de synode besluitvorming uit. Synodepreses ds. J. Westerink prees de goede toon in de discussie en zei de wens te bespeuren om uit de jaren durende impasse te komen.
De synode sprak dinsdag in comité over het emeritaat van de Apeldoornse hoogleraar prof. dr. J. W. Maris. Deze hoopt in 2006 65 jaar te worden. De synode besloot dat prof. Maris nog een jaar extra hoogleraar mag blijven. Daarmee blijft hij tot en met 2007 aan de universiteit verbonden.