Zorgboer moet allereerst ondernemer zijn
Ze zijn blij met het 5-jarig bestaan van hun vereniging, maar zien wel donkere wolken aan de horizon. Zo maken de ruim 400 Nederlandse zorgboeren zich onder meer zorgen over de stop van de overheidssubsidie per 2006 en over de waardering van hun „groene diensten” door de zorgsector. Toch blijft voorzitter Van Rens positief: „In nog eens vijf jaar kan het aantal zorgboeren verdubbelen.”
Enkele tientallen eigenaars van een zorgboerderij -een boerderij waar psychiatrische patiënten, verstandelijk gehandicapten of ex-verslaafden meewerken- kwamen dinsdag naar De Meern voor de viering van het 5-jarig bestaan van de Vereniging van Zorgboeren Nederland (VZN).
„We zijn op een cruciaal moment in onze ontwikkeling aanbeland”, hield voorzitter Van Rens de leden voor. „De zorgboerderij is een van de meest innovatieve en zinvolle initiatieven binnen de landbouw- en zorgsector, maar ze wordt in haar voortbestaan bedreigd als we geen ondersteuning krijgen van overheid en zorgsector.”
Helaas voor hem en de overige leden deed de aanwezige mevrouw Bergkamp, directeur-generaal van het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV), geen harde toezeggingen. Integendeel: „In 2006 stopt de overheidssubsidie aan uw vereniging. We zouden u wel willen blijven steunen, maar er is gewoon geen geld. Bovendien stelt Brussel steeds strengere eisen aan subsidiëring.”
Bergkamp sprak de hoop uit dat de zorgsector de portemonnee voor de zorgboer zal trekken, maar Van Rens ziet dat niet één-twee-drie gebeuren. „Die kijkt allereerst naar bestaande instellingen.” Een van de aanwezige VZN-leden dacht dat die houding te maken heeft met de waardering van de „groene diensten” van de zorgboer door de zorgsector. „Het is voor ons belangrijk dat mensen erkennen dat het leven op het platteland gezond is voor cliënten.”
Dat een zorgboerderij zeker nuttig is voor cliënten, blijkt heel duidelijk uit het rapport ”Boer, zorg dat je boer blijft”. Het werd dinsdag op de bijeenkomst gepresenteerd. Het betreft een onderzoek van mevrouw M. Elings van Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) naar de voor- en nadelen van zorgboerderijen met een agrarisch bedrijfsmatig karakter. „Het idee daarbij was dat een boerderij, in vergelijking met een activiteitencentrum, een regulier bedrijf is en dat echt of noodzakelijk werk méér voordelen biedt dan gecreëerd of hobbyachtig werk”, aldus Elings.
De conclusies van het rapport staken de VZN-leden een hart onder de riem. „Een zorgboerderij biedt betrokkenheid bij noodzakelijke werkzaamheden, bij een kwaliteitsproduct, bij het reilen en zeilen van een bedrijf. Bovendien schept ze mogelijkheden voor sociale contacten, een sociale structuur en zelfwaardering omdat men ergens werkt. Een boerderij biedt daarmee een omgeving die elementen aanreikt op terreinen die voor volwaardig burgerschap van hulpboeren (de cliënten, red.) van belang zijn: werken, leren, zingeving en sociale relaties.”
Elings onderscheidt vijf succesfactoren van een zorgboerderij: de boer, de bedrijfsvoering, het sociale netwerk, de begeleiding en het werk. Vooral de aanwezigheid van een ’echte’ boer is volgens de Wageningse onderzoekster van belang. „De boer is voor de hulpboeren geen therapeut of hulpverlener, maar een persoon met kennis over landbouw en de boerderij. Hierdoor straalt hij autoriteit uit. Hulpboeren identificeren zich daarom met de boer en geven aan dat ze graag zoals boer Jan willen worden.”
Volgens Eling is het belangrijk dat zorgboeren ondernemer blijven. „Als ondernemer zijn ze gewend creatief te zijn en nieuwe oplossingen te bedenken. Dat komt op een zorgboerderij goed van pas. Daardoor is hij bijvoorbeeld in staat pictogrammen aan te brengen waarop staat welk dier welk voer nodig heeft en kan hij sluitingen op stallen veranderen, zodat hulpboeren deze makkelijker open kunnen krijgen.”
Hoewel het rapport met instemmend geknik werd begroet, waren er ook kritische kanttekeningen. Van mevrouw H. Speelman, zelf zorgboerin, bijvoorbeeld. „De boer moet inderdaad zorgen dat hij boer blijft, maar de cliënt moet ook zorgen dat hij boer wordt en voorkomen dat hij patiënt blijft.”
Ook W. Cool, werkzaam bij een agrarische onderwijsinstelling in Dronten, was kritisch. „Een zorgboer moet misschien een echte boer blijven, maar wat doet een echte boer als een cliënt een epileptische aanval krijgt of als hij in zijn busje vertrekt terwijl de oogst nog niet af is. Een zorgboer zal toch ook basiskennis van psychische zorg en behandelmethoden moeten hebben.”