Eduard Gerdes, dichter van de christelijke internationale
Plaatsbaar was Eduard Gerdes niet, maar zijn liefde voor de Heiland was ontwijfelbaar. In zijn evangelisatiewerk, artikelen, kinderboeken en liederen liet de evangelist van het Heil zich kennen als bruidswerver voor Jezus. „Kent gij, kent gij die Naam nog niet?”
Boven de toegangspoort van de begraafplaats aan de Loolaan in Doetinchem prijkt in grote letters de spreuk ”Hodie tibi, cras mihi”: Heden gij, morgen ik. Meteen achter de poort liggen de zerken van Doetinchemmers die op de overgang van de 19e naar de 20e eeuw het tijdelijke met het eeuwige verwisselden.
Het imposante grafmonument voor ds. J. van Dijk Mzn. trekt onmiddellijk de aandacht. De in 1909 overleden predikant zette zich in voor de realisering van christelijk onderwijs in de Achterhoek, waaronder een kweekschool. Het monument werd bekostigd door „oud-kweekelingen en kweekelingen, uit eerbied en dankbare liefde.”
Iets verderop rust het stof van ds. Van Dijks zielenvriend Eduard Gerdes. Ook hij kreeg een fraaie gedenkzuil, dankzij de Nederlandsche Zondagsschool Vereniging. Van „zondagschoolkinderen in Nederland”, meldt de witmarmeren plaat op het door de tijd aangetaste steen. Elk kind leverde een cent voor het monument „ter nagedachtenis van den dichter van Er ruischt langs de wolken”, waarschijnlijk het bekendste gezang van Nederlandse bodem. Niet voor niets kreeg het de bijnaam ”de christelijke internationale”.
Tot Heil des Volks
Eduard Gerdes wordt op 12 augustus 1821 in het Duitse Kleef geboren, als zoon van textielverver Carl Gerdes en zijn echtgenote Henriëtte Wilhelmina Dorothea Klossmann. Leed blijft het lutherse echtpaar niet bespaard. Van de zes kinderen overlijden er twee bij de geboorte, drie sterven voor ze acht jaar oud zijn. Alleen Eduard, de jongste, bereikt de leeftijd van de volwassenen.
In 1825 verhuist het gezin naar Den Haag, enkele jaren later naar Amsterdam. Eduard volgt in Den Haag met goed gevolg de opleiding tot onderwijzer. De herinnering aan Duitsland brengt hem op 25-jarige leeftijd tot het besluit zich in Bielefeld te vestigen, waar hij de kost verdient als taalleraar. In 1847 treedt hij er in het huwelijk met Lucie Sophie Brehpohl. Een borstkwaal voert hem terug naar Amsterdam, met Lucie en de twee kinderen die ze al hebben ontvangen. Volgens zijn arts is de Hollandse lucht gezonder.
Het bijwonen van een dienst van ds. Jan de Liefde, grondlegger van de Vrije Evangelische Gemeenten, verandert zijn leven radicaal. Tot die tijd zegt het christelijk geloof hem weinig. Onder de prediking van ds. De Liefde verandert dat. Zelf zal Gerdes er later van getuigen: „’t Was wel niet veel wat ik geloofde, maar mijn hart was arm genoeg om het door God rijk te laten maken.”
Met anderen gaat hij bij ds. De Liefde een opleiding tot evangelist volgen. Als de sociaal bewogen Amsterdamse predikant in 1855 de vereniging Tot Heil des Volks opricht, een organisatie voor evangelisatiewerk en christelijk dienstbetoon, wordt Gerdes tot voorzitter benoemd.
Evangelist
Van 1856 tot 1858 is de missionaire schoolmeester actief betrokken bij het evangelisatiewerk in Amsterdam. Dan vertrekt hij als fulltime evangelist naar Stadskanaal, waar hij een nieuwe afdeling van Tot Heil des Volks en een aantal zondagsscholen sticht. Hij richt zich in de evangelisatiearbeid niet alleen op de lokale bevolking van de Veenkoloniën, maar ook op de Duitse turfstekers die er werkzaam zijn.
De evangelist van het Heil, zoals de vereniging kortweg wordt genoemd, sluit zich aan bij de baptistengemeente van Gasselternijeveen, omdat het geestelijk klimaat hem aanspreekt. Bovendien mag hij er geregeld voorgaan. Om zijn baptistische broeders en zusters ter wille te zijn, laat hij zich overdopen. Niet zoals gebruikelijk in het kanaal, dat gaat hem te ver, maar in een grote houten tobbe. De band met de Groningse baptisten houdt niet lang stand. Bekeerlingen die weigeren zich voor een tweede keer te laten dopen, zijn wat Gerdes betreft welkom aan de avondmaalstafel. Dat kunnen de baptisten van Gasselternijeveen niet meemaken.
De eigenzinnige evangelist verhuist naar Doetinchem, waar hij in 1861 oefenaar wordt van een afgescheiden gemeente. Ook hier ontstaan spanningen vanwege zijn soms afwijkende theologische en kerkelijke opvattingen, al is hij in de kernzaken orthodox. Veelzeggend is dat dankzij Gerdes het boek ”Additional Remains”, met nagelaten preken en Bijbellezingen van de Schotse prediker Robert Murray M’Cheyne, in het Nederlands verschijnt onder de titel ”De Bron van zaligheid”. Een deel van de preken is door Gerdes zelf vertaald. Getuige het voorwoord beschouwt hij zich als een geestelijke vriend van deze jonggestorven Schotse tijdgenoot.
Schrijver
In 1863 verhuist Gerdes naar Haarlem, waar hij zich toelegt op het schrijven van kinderboeken. Hij zal met meer dan 250 titels uitgroeien tot de Anne de Vries van de 19e eeuw. Net als deze bekende christelijke auteur uit de 20e eeuw schrijft hij naast jeugdboeken een Kinderbijbel onder de titel ”Bijbelsche geschiedenissen voor de Jeugd” (1874) en schoolboeken, waaronder leermethoden voor Engels, Frans en Duits.
Voor volwassenen publiceert Gerdes onder meer werken over christelijke filantropische instellingen in Nederland, zoals ”Meerenberg en de krankzinnigen” (1876), over het in 1849 geopende psychiatrisch ziekenhuis Meerenberg. Naast de boekenschrijverij is hij druk met het publiceren van artikelen voor de vele bladen waaraan hij als redacteur verbonden is, variërend van het jongerentijdschrift Samuël tot het gereformeerde weekblad De Heraut, waarvoor hij op verzoek van Abraham Kuyper de kinderrubriek verzorgt. In 1877 start hij het jeugdtijdschrift Onze Oude Vriend, dat twaalf jaar zal bestaan. Tussen de bedrijven door dicht hij stichtelijke liederen en houdt hij evangelisatietoespraken en lezingen over het Heilige Land.
Zendingskapel
In 1878 keert Gerdes terug naar Doetinchem, waar hij de laatste twintig jaar van zijn leven zal blijven wonen. Intussen heeft hij geleerd dat theologisch getwist weinig goeds oplevert, dus controversiële punten laat hij liggen. Hij sluit zich aan bij de gemeente die wordt gediend door ds. Jan van Dijk, een man die net als Gerdes is gestempeld door het geestelijk klimaat van het Reveil: orthodox, ruimhartig, diaconaal en missionair.
Naast het werk in eigen gemeente reist ds. Van Dijk als evangelist door de Achterhoek, zet hij zich in voor de oprichting van christelijke scholen en een kweekschool, sticht hij zondagsscholen en richt hij de Vereniging tot bevordering van de Inwendige Zending op. Vanwege zijn bezwaren tegen enkele punten in de Drie Formulieren van Enigheid is hij buiten de kring van Christelijke Afgescheiden Gemeenten komen te staan. De gemeente van Doetinchem, die trouw blijft aan haar herder en leraar, gaat in 1869 verder als Nederlandsch-Hervormde Zendingsgemeente, waar ook Gerdes onderdak heeft gevonden. De nieuwe kerk die wordt gebouw, krijgt de naam Zendingskapel.
Tussen ds. Van Dijk en Gerdes groeit een hechte vriendschap. Ze hebben dezelfde theologische opvattingen, dezelfde organisatorische capaciteiten en dezelfde onvermoeibare ijver in het winnen van zielen voor Jezus. Ook in karakter stemmen beide mannen overeen.
Brood der genade
In behoudend piëtistische kringen wordt Gerdes ambivalent beoordeeld. Zijn boeken worden er wel gelezen en zijn paaslied ”Daar juicht een toon, daar klinkt een stem” klinkt met Pasen ook daar in menig gezin, maar over zijn bekendste gezang uiten predikanten en oefenaars soms harde woorden. Gerdes is in hun ogen te veel een representant van het juichend christendom.
Hadden ze kennisgenomen van zijn laatste brief, dan was hun oordeel waarschijnlijk milder geweest. De oud en doof geworden evangelist schrijft het epistel op 5 december 1898 aan zijn vriend en pastor. Hij spreekt over zijn verlangen „door de vallei der schaduwen des doods heen te gaan naar de heerlijkheid, naar mijn Heiland. (…) Ik word in deze voorstelling en gedachten dikwijls bestreden door de satan, die mij telkens wijst op mijn door zonden bezoedeld leven. Nochtans, hoewel in zwakheid menigmaal, houd ik vast dat ik de Heer toebehoor en Hij mij van al die bitterheden verlossen zal.”
Mocht hij onverwachts komen te overlijden, dan wil hij vanuit de Zendingskapel begraven worden. Mits in de toespraak niet híj wordt geprezen. „Stel mij aan de hoorders voor als iemand die tot zijn laatste snik het brood der genade Gods gegeten heeft en van zijn Heiland nooit losgelaten werd.” Het blijkt zijn geestelijk testament te zijn. Precies een week later overlijdt hij onverwachts.
De begrafenis vindt plaats zoals Gerdes wenste. Ds. Van Dijk leidt de rouwsamenkomst. Namens de familie spreekt schoonzoon ds. Jacobus Cornelis van der Hoeven, gehuwd met Alma Emilie Dorothea Gerdes. Als de kist met het lichaam van de evangelist van het Heil wordt uitgedragen, zingen de kinderen van de christelijke school uit volle borst: Er ruist langs de wolken een lief’lijke naam, Die hemel en aarde verenigt te zaam.
En tot vandaag stemmen geredde zondaren over de hele wereld met Gerdes in: Geen naam is er zoeter en beter voor ’t hart. Hij balsemt de wonden en heelt alle smart.
Er ruist langs de wolken
Net als zijn leermeester ds. Jan de Liefde legt evangelist Eduard Gerdes zich toe op het dichten van christelijke liederen. Vooral zijn gezang ”Er ruist langs de wolken” raakt de harten. Hij schrijft het in 1858 voor de kerstfeestviering van de vereniging Tot Heil des Volks, bestemd voor de haveloze jeugd van de Jordaan in Amsterdam, destijds een pauperbuurt. De viering vindt plaats in Eben-Haëzer, het kolossale kerkgebouw waar ds. De Liefde voorgaat. Naast zo’n 400 kinderen zijn vele leden, vrienden en begunstigers van de vereniging naar het godshuis gekomen. Tijdens de kerstavond wordt het lied voor het eerst ten gehore gebracht: door de kinderen van de zondagsscholen van het Heil. Gerdes is vanuit Stadskanaal naar Amsterdam gekomen om de première mee te maken. In de jaren erna wordt het gezang in vele talen vertaald. Door de bevindelijke inhoud en de meeslepende melodie overstijgt het landsgrenzen, kerkmuren en culturele barrières. Nog steeds is het over de hele wereld te horen.