Ander zorggebruik is beïnvloedbaar
Volgens Dirk de Korne en Johan Polder roept het betoog van dr. C. P. Polderman (RD van 18 september) wel herinneringen op aan wat ooit de psalmdichter zong -“Mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de Heere denkt aan mij”- maar geeft het weinig houvast voor het debat over de toekomst van de gezondheidszorg.
Onder de titel ”Vadertje Staat kan niet meer” gaf dr. Polderman zijn visie op de rol die overheid, kerk en burgers in de gezondheidszorg en de sociale zekerheid spelen. Zijn conclusie liegt er niet om: Vadertje Staat en Moeder Kerk kunnen niet meer. De kinderen zijn zodanig geseculariseerd en geïndividualiseerd, dat ze als een koekoeksjong hun ouders en alle sociaal-culturele bagage uit het nest hebben gegooid. Ze zijn asociaal geworden. Ieder voor zich en een vacature voor ons allen. Dat gaat niet goed, want de vergrijzing komt eraan en zal de samenleving, als er niets verandert, verder ontwrichten. Gelukkig kan er wel iets veranderen, want God verandert mensen. ”Dan heb je alles”, zo besluit Polderman.
Vooropgesteld: bekering is noodzakelijk, en het leven met de Heere is het beste leven dat er is. Maar kan Vadertje Staat het dan weer wel? En wat is dan de rol van Moeder Kerk?
Polderman houdt een beeldend betoog, waarin zinnige en onzinnige inzichten over elkaar heen buitelen, maar wat wil hij nu eigenlijk zeggen? Dat staat en kerk het niet meer redden en dat daarom bekering nodig is? Bekering is altijd nodig, maar hoe biedt dat een oplossing voor problemen op staatsniveau? Als econoom weet Polderman dat de micro-economie geen oplossing biedt voor macro-economische vraagstukken. Maar zijn verhaal gaat daar nu juist wel over. Polderman begint aansprekend met de gelijkenis van de rijke jongeling, maar hij werkt de betekenis van het alles verkopen en uitdelen -helaas- niet uit, terwijl daar misschien wel een begin van een oplossing zou kunnen liggen.
Toenemend zorggebruik
Later meer over de hoofdlijn van het betoog. Eerst willen we een paar misverstanden rechtzetten, want het verhaal van Polderman blijkt op een aantal onderdelen niet te kloppen. Ten eerste is de vergrijzing misschien wel een probleem voor de pensioenen, maar niet direct voor de gezondheidszorg. Onderzoek van het RIVM en de Erasmus Universiteit Rotterdam laat zien dat voor het opvangen van de vergrijzing het zorgvolume in de komende decennia met 0,6 tot 0,7 procent per jaar moet toenemen om dezelfde zorg te kunnen bieden als in 2002. Dat is helemaal niet zo veel, als we bijvoorbeeld weten dat de bevolkingsgroei een ongeveer even grote toename van het zorgvolume vereist. De grootste stijging van de zorgkosten komt voor rekening van een toenemend zorggebruik per hoofd van de bevolking. Het gaat hier om het samenspel van epidemiologische, technologische en beleidsmatige ontwikkelingen. Het samengesteld effect daarvan is met 2 procent per jaar ongeveer driemaal zo groot als het effect van de vergrijzing. Dit fenomeen is verantwoordelijk voor de exploderende zorgkosten en de huidige problematiek in de gezondheidszorg.
Maar laten we daarbij goed beseffen dat veranderend zorggebruik, in tegenstelling tot de vergrijzing, in principe kan worden beïnvloed. De uitdaging zal zijn om de trends van het toenemend zorggebruik zo om te buigen dat goede zorg voor iedereen bereikbaar en betaalbaar blijft. Vadertje Staat is daarvoor in de eerste plaats verantwoordelijk. En wie het nieuws rond Prinsjesdag heeft gevolgd, weet dat de overheid deze verantwoordelijkheid heel serieus neemt.
Corpus christianum
Opvallend voor een SGP’er als Polderman is dat hij de scheiding tussen kerk en staat vrij gemakkelijk lijkt te accepteren. Hij geeft tenminste niet aan hoe de kerk zich in het publieke leven zou kunnen manifesteren op sociaal terrein en in de zorg. Nadruk wordt gelegd op het feit dat de kerk ”al lang geen partij meer is en eigenlijk niet meer meetelt sinds de scheiding met Vadertje Staat definitief is geworden.” Om te kunnen stellen dat ”Moeder Kerk de grip op de situatie totaal verloren heeft en niet meer weet wat ze nog moet doen of kan doen”, is een nadere plaatsbepaling gewenst. Wordt het corpus christianum bedoeld? De PKN? Of gaat het om de p laatselijke diaconieën en hun deputaatschappen? En vinden die dat dan ook?
De derde partij die Polderman mee laat blazen in de discussie wordt geduid als ”professor Science”. Deze doet niets liever dan ”winst boeken” met euthanasie en abortus provocatus. Maar wie wordt er precies onder de noemer Science gerekend? Kan de wetenschap verantwoordelijk worden gesteld voor veranderende gedachten in de samenleving?
Belangrijkste bezwaar is echter de direct veronderstelde relatie tussen levensbeëindiging en kostenbeheersing. Het is ons onduidelijk waarom deze omvangrijke en ernstige problematiek als argument wordt gebruikt in een relaas over een zich terugtrekkende overheid. Euthanasie is heel erg en komt veel te vaak voor. Laten we het daarover eens zijn. Maar als het voorkomt, gaat het, uitzonderingen daargelaten, om levensdagen en niet om levensjaren en worden de zorgkosten er echt niet lager door. We dienen prudent met vragen rond levensbegin en -einde om te gaan, en deze niet te pas en te onpas te gebruiken om zinnige discussies over de duurzaamheid van de zorg ideologisch te vervuilen.
Zonder de wetenschap te overschatten, willen we toch graag kwijt dat wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwaliteit, organisatie en bestuur kunnen meebouwen aan een houdbare gezondheidszorg. Talloze ”best practices” tonen aan dat dienstverlening in ziekenhuis-, ouderen- en huisartsenzorg wel degelijk efficiënter en effectiever kan. Zo schreef NRC Handelsblad op 18 september over Rotterdamse verzorgingshuizen waar bewoners zo vaak mogen douchen als ze willen. Ze mogen ook huisdieren houden en ze kunnen drie kamers krijgen in plaats van één. En het rare is: de directie houdt geld over. Hoe dat kan? Visie, lef, creativiteit en organisatievermogen. De oproep tot ”wild besturen” die prof. Pauline Meurs onlangs deed aan zorgmanagers is misschien zo gek nog niet.
Zorgverzekeraars zijn volgens Polderman vooral ”harde heren” bij wie de belangen van de verzekerden ondergeschikt zijn aan de winstgeoriënteerde driften van de aandeelhouders. Echter, 80 procent van de kosten van de gezondheidszorg (Ziekenfondswet en AWBZ) wordt in het non-profitcircuit afgehandeld. Particuliere verzekeraars (in principe met winstoogmerk) dragen zorg voor de overige 20 procent. Wie de jaarverslagen van de verzekeraars er op naslaat, kan echter concluderen dat zorgverzekeraars op zijn best quitte spelen. In de voorgenomen basisverzekering zal het winstoogmerk een grotere rol spelen.
Wij zijn daar niet gelukkig mee, maar willen er wel op wijzen dat in de deze week door het ministerie van VWS gepresenteerde Beleidsagenda 2005 wordt benadrukt dat verzekeraars iedere burger moeten accepteren, ongeacht leeftijd of gezondheidsrisico’s.
Devaluatie gezin
Een vijfde aandachtspunt is de door Polderman gestelde mentaliteitsverandering. Zonder zijn conclusie ”een asociale samenleving met asociale mensen” over te nemen, stemmen we in met zijn analyse dat grote maatschappelijke problemen voor een belangrijk deel te herleiden zijn tot de devaluatie van het gezin en het opzijzetten van christelijke normen en waarden. Het is waar dat de individualisering knaagt aan de fundamenten van de verzorgingsstaat. Maar daarbij moeten we ook beseffen dat juist die verzorgingsstaat door de individualisering mogelijk werd gemaakt. Wij zien vooral een wisselwerking: de individualisering had de verzorgingsstaat nodig als collectief zorgcircuit, en maakte deze tegelijkertijd financieel mogelijk door het tweeverdienerschap en de toenemende welvaart. De opbouw van de welvaartsstaat en de verzorgingsstaat zijn hand in hand gegaan, en dat maakt de huidige problematiek nog ingewikkelder.
Uiteindelijk is dé oplossing volgens Polderman gelegen in terugkeer tot God en onderhouding van Zijn geboden. We zijn het geheel met hem eens dat naastenliefde en betrokkenheid de belangrijkste pijlers van de gezondheidszorg zijn en blijven. In het oprechte ”er zijn voor de ander” ligt hoop voor de toekomst. De afwezigheid van deze noties in de nieuwe Beleidsagenda van VWS doet ons zeker pijn.
Tegelijkertijd kiest Polderman er impliciet voor om als individu afscheid te nemen van de welvaartsstaat. We moeten zeggen dat dit een zeer sympathiek een appellerend betoog is. Maar persoonlijke bekering en een christelijke levenswandel, hoe noodzakelijk ook, leiden niet meteen tot een beter georganiseerd stelsel van zorg en sociale zekerheid. Daarvoor moeten we ook Vader Staat en Moeder Kerk in ere houden.
Vermogenstoets
Wat valt er te zeggen over de rol van overheid, kerk en burgers in de (toekomstige) gezondheidszorg? Het is van groot belang om evenwicht te houden tussen de collectieve en de individuele verantwoordelijkheden. In het politieke debat over de grenzen van de verzorgingsstaat kunnen christelijke partijen een belangrijke rol spelen, omdat zij zich op grond van de Bijbel sterk maken voor zowel naastenzorg als eigen verantwoordelijkheid.
Als we nu toch eens voortborduren op het advies van Jezus aan de rijke jongeling: ”Verkoop wat je hebt en geef het de armen.” Er is bijvoorbeeld veel voor te zeggen om een vermogenstoets in te stellen, waardoor de toegang tot delen van de gezondheidszorg afhankelijk wordt gemaakt van de financiële draagkracht van mensen. Het gaat allemaal immers over de babyboomgeneratie, en dat is de rijkste generatie die Nederland ooit heeft gekend. Veel van de welvaart is opgeslagen in huizen en bezittingen en mag best voor een deel worden aangewend om de zorg te financieren. Het is toch absurd dat mensen met een eigen woning voor het zemen van de ramen door de thuiszorg een beroep doen op de collectieve middelen, terwijl diezelfde woning via het erfrecht wordt doorgesluisd naar de kinderen.
Aansluitend kan een sociaal vangnet voor minder vermogenden via belastingen worden bekostigd. De overheid zal zich daarmee niet populair maken, maar andere tijden vergen een andere overheid. En dat heeft niets te maken met een afgedankt Vadertje Staat, maar gewoon met een krachtige Vader Staat, die weet waar hij voor staat. Laten we hem in ere houden.
Diaconieën
Dat geldt ook voor Moeder Kerk. Wat zou zij kunnen doen? Als we ons beperken tot de diaconieën, zouden we willen pleiten voor een herwaardering en uitbreiding van de diaconale zorg. De diaconale taak gaat veel verder dan het inzamelen en herverdelen van collecten. Een herijking met het zorgaanbod is op haar plaats, al dienen we ook te beseffen dat het christelijk zorgaanbod pas echt goed van de grond is gekomen met overheidsgeld en niet met diaconale gelden. Als alleen nog maar 10 procent van de gezondheidszorg via de diaconieën bekostigd zou moeten worden, zou de collecte 5 euro per kerklid per zondag moeten opbrengen, los van alle andere doeleinden.
Die herijking vergt daarom nog veel denkwerk, maar de tijd is er rijp voor als we bijvoorbeeld letten op de voorgenomen Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Op het recent gehouden Bewegingcongres van de Stichting voor Reformatorische Wijsbegeerte stimuleerde dr. Evelien Tonkens (Tweede-Kamerlid voor GroenLinks) christelijke zorgorganisaties tot het actief uitdragen van hun levensbeschouwelijke identiteit. Volgens haar heeft de samenleving behoefte aan organisaties met een gefundeerd ”mission statement”, die overigens wel kritisch kunnen reflecteren op ”de risico’s die deze levensvisie met zich meebrengt.”
Er is werk aan de winkel. Op alle domeinen van de samenleving. Laten we vader en moeder in ere houden, en onze verantwoordelijkheden niet uit de weg gaan. In biddend opzien. Ora et labora.
De auteurs zijn respectievelijk gezondheidswetenschapper en gezondheidseconoom.