Eisen tot 10 jaar cel voor mensensmokkelaars
De aanklager in hoger beroep, de advocaat–generaal, heeft maandag straffen tot tien jaar cel en geldboetes tot 70.000 euro geëist tegen zeven Chinezen die worden verdacht van grootschalige mensensmokkel. Het gaat om de zogenoemde tweede Dover–zaak, die sinds 13 september dient bij het gerechtshof in Den Haag.
De mensensmokkelzaak wordt zo genoemd, omdat justitie meent dat de smokkelbende betrokken was bij het transport in juni 2000 van Rotterdam naar Dover, waarbij 58 Chinezen stikten in een afgesloten koelwagen. De bende opereerde in wisselende samenstellingen.
Volgens het Openbaar Ministerie (OM) is Jingping C. hoofdverdachte in de tweede Dover–zaak. De advocaat–generaal eiste tegen deze vrouw de hoogste straf: tien jaar cel en 70.000 euro boete. Twee medeverdachten zouden ook tien jaar in de cel moeten zitten en elk 50.000 euro betalen. De laagste straf die werd geëist was twee jaar cel.
De mensensmokkelaars hebben zich jarenlang beziggehouden met professionele mensensmokkel, stelt het OM. Het ging om Chinezen die naar West–Europa wilden en daarvoor grof geld betaalden. In ruil ondergingen ze volgens de aanklager in veel gevallen een mensonwaardige behandeling. Het doel was zoveel mogelijk geld te verdienen en de Chinezen werden gezien als lading. Het OM neemt het de verdachten in het bijzonder kwalijk dat ze na het fatale Dover–transport gewoon weer verdergingen met hun werkzaamheden. Het OM: „C. leek zich vooral zorgen te maken om haar reputatie als mensensmokkelaar."
De rechtbank in Rotterdam was in juni vorig jaar niet overtuigd van betrokkenheid van Jingping C. bij het Dover–transport. Zij kreeg drie jaar celstraf, tegen zes jaar die een medeverdachte kreeg, omdat de rechtbank bij hem wel was overtuigd van een directe rol in het drama. Justitie zag haar als hoofd van de bende.
De rechtbank leverde kritiek op de werkwijze van het OM. Stukken uit dossiers zouden ontbreken en het was niet duidelijk welke opsporingsmethoden politie en justitie hadden gebruikt. Wegens onzorgvuldigheid in onderzoeken naar smokkelzaken uit 1997 en 1998 verklaarde de rechtbank het OM niet–ontvankelijk. Het OM was het niet eens met die visie en ging in hoger beroep.
Advocaat I. Weski van Sister P. betoogde dat de rechtbank het wat dat betreft wel degelijk bij het rechte eind had. In haar pleidooi ging ze uitvoerig in op de samenstelling en vooral de onduidelijkheid van het dossier. Volgens haar zijn zoveel verschillende politieonderzoeken uit de afgelopen jaren bij elkaar gevoegd dat niet meer is na te gaan of het dossier nou volledig is of niet. Ook zouden onderzoeksmethoden van politie en justitie, zoals het afluisteren van telefoongesprekken, onrechtmatig zijn. Het hof doet op 21 oktober uitspraak.