Tweede bede
In vers 22 heeft de vrouw tot Christus geroepen. Nu, in vers 25, aanbidt ze Hem en erkent ze Hem als waarachtig God. In Markus 7 staat hoe ootmoedig zij neerviel voor Zijn voeten, op haar knieën, of op haar aangezicht. Wie weet hoe zij gekermd en geklaagd heeft.Daar kruipt ze als een worm in het stof, zo dat zelfs een stenen hart zou breken. Ze zoekt de Heiland te overwinnen met wenen. Zij aanbidt Hem. Dat is geen lang gebed met veel woorden, maar een kort en zakelijk gebed: Heere, help mij! Verhoor toch mijn gebed en genees mijn dochter, die zo deerlijk van de duivel bezeten is. Drijf die toch uit haar.
Men zou zeggen: Nu is het voor de Heiland toch onmogelijk om dit gebed onbeantwoord te laten. Een krachtig gebed vermag veel, zegt Jakobus. Maar laten we eens zien hoe de Heiland zich op deze tweede bede gedraagt. „Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen”, zegt Hij.
Jezus kan nu niet langer zwijgen. Hij zal nu tot haar spreken. Het hart van de vrouw springt op van blijdschap. Ze is met een reikhalzend verlangen aangedaan om te horen wat uit Zijn gezegende mond zal komen. Ze kijkt de woorden uit Zijn mond. Maar aan de andere kant trilt ze van vrees voor een weigerend antwoord, omdat de Heiland dat reeds aan de discipelen heeft gegeven. De Heiland slaat haar voor de tweede maal af.
Gerardus van Aalst, predikant te Westzaandam(Geestelijke mengelstoffen, 1758)