Berlijn toont omstreden kunstcollectie
In 2001 weigerde de stad Zürich een tentoonstelling van kunstverzamelaar Friedrich Christian Flick, kleinzoon van nazi-wapenfabrikant Flick. Maar in Berlijn wordt Flick met zijn spraakmakende verzameling hedendaagse kunst met open armen ontvangen. De donkere zijde van de familie Flick poetst hij daarmee niet weg.
Het is gelijk raak, de eerste dag van de omstreden kunstexpositie van verzamelaar Friedrich ’Mick’ Flick in het museum Hamburger Bahnhof in Berlijn. Een jonge vrouw gaat zo tekeer dat suppoosten pas na vijftien minuten en twee beschadigde kunstwerken durven in te grijpen.
Een omstreden verzameling? Nee, de verzameling hedendaagse kunst die Flick tentoonstelt is niet omstreden. „Kunst en kunstenaars kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor wat er in het verleden is gebeurd”, stellen de museumdirecteur, verzamelaars en ook bondskanselier Schröder in zijn openingsrede bij de expositie. Kunstkenners noemen de collectie, die voor zeven jaar aan het museum is uitgeleend, grandioos en een „canon van hedendaagse kunst.” Nee, met de kunst is niets mis.
De verzamelaar dan? Mick Flick is de kleinzoon van nazi-wapenfabrikant Friedrich Flick, een van de grootindustriëlen die zich tijdens en door de oorlog konden verrijken en een enorm vermogen konden opbouwen. De kleinzoon (1944) kan men moeilijk beschuldigen van de oorlogspraktijken van zijn grootvader. Maar schuld is dan wel niet erfelijk, geld wel. En het vermogen waarmee Flick zijn collectie van meer dan 2000 kunststukken sinds het begin van de jaren ’90 heeft opgebouwd, is gedeeltelijk de erfenis van de uitbuiting van dwangarbeiders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het waren er minimaal 40.000 die gedurende de oorlog gedwongen werden om voor Flick-concerns te werken in voornamelijk de staalindustrie en in wapenfabrieken. Zo’n 2000 Joodse mannen en vrouwen werden voor de poorten van de concentratiekampen geselecteerd.
Net als zijn grootvader heeft Mick Flick altijd geweigerd om een deel van het vermogen aan ex-dwangarbeiders als schadevergoeding uit te betalen. Ook niet in het sinds een paar jaar bestaande dwangarbeidersfonds van de Duitse industrie met een verleden. Voor beide Flicks zou zo’n betaling een onterechte schuldbekentenis inhouden. De oude Flick werd na de oorlog weliswaar veroordeeld, maar hij mocht zijn vermogen houden en werd na de oorlog een van de leidende figuren in de West-Duitse industrie.
Voor de stad Zürich was deze weigering tot betaling aanleiding om Flicks plannen voor een prestigieus expositiegebouw de wacht aan te zeggen. Ook nu is het een van de belangrijkste kritiekpunten. De Joodse Centrale Raad spreekt van „bloedgeld” als het over Flicks vermogen gaat, en Mick Flicks zuster constateerde in een open brief aan de krant Die Zeit een gebrek aan reflectie op het verleden bij haar vermogende broer en stelde, tevergeefs, voor om de tentoonstelling te verdagen totdat er meer opheldering zou zijn over de praktijken van het familieconcern. Mick is het er vooral aan gelegen om aan de donkere zijde van de familiegeschiedenis „een lichte zijde” toe te voegen.
Berlijn doet daar graag aan mee. De cultuurbonzen, inclusief de bondskanselier, willen hun vingers niet branden aan een thematisering van de herkomst van Flicks vermogen. Het enthousiasme over de collectie lijkt de reden voor het benadrukken dat Flick verantwoord met zijn erfenis omgaat. „Men zou de mensen bestraffen als men deze fantastische collectie niet zou tonen”, zei Schröder in zijn openingsrede. De Berlijnse cultuurminister schroomt niet om te spreken van een tentoonstelling die „wonden uit de nazi-tijd heelt.” De museumchef spreekt van „kunst die in de nazi-tijd verboden zou zijn” en benadrukt dat juist door de kunstverzameling in alle openbaarheid te presenteren, het debat over hoe met de vermogens uit de nazi-tijd om te gaan, mogelijk wordt. Dat debat moet dan wel buiten de deur van het museum plaatsvinden, en wordt zeker niet door de directie geïnitieerd. Verschillende groepen waaronder het Frankfurter Holocaust Onderzoeksinstituut drongen erop aan de tentoonstelling niet zonder begeleidend commentaar over de herkomst van het vermogen achter de kunstwerken te vertonen. Ook dat was tevergeefs. Daarvoor kan men nu naar een van de regionale musea.
Misschien begreep de amokmaakster nog het best het ambivalente karakter van de expositie toen ze tijdens haar vernielactie de verzoenende woorden schreeuwde: „Flick, ik vergeef je.”