Artsen slaan bij lijkschouwing plank nogal eens mis
Artsen slaan de plank nogal eens mis bij het vaststellen van de doodsoorzaak. Dat constateert forensisch arts dr. Kees Das, die dit voorjaar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promoveerde op de lijkschouwpraktijk in Nederland.
Missers doen zich vooral voor wanneer iemand na een ongeval in het ziekenhuis belandt en later overlijdt, stelt Das, werkzaam als lijkschouwer bij de Amsterdamse GGD. „Stel dat iemand tegen een boom rijdt. Het slachtoffer wordt opgenomen. Weken later overlijdt hij aan een bloedvergiftiging. De arts geeft een verklaring van natuurlijk overlijden af. Maar dat is niet terecht. Het ongeval is de oorzaak van de ziekenhuisopname. Daarom is er sprake van een niet-natuurlijke dood.”
Het komt in Nederland naar schatting ongeveer 150 keer per jaar voor dat een arts al een verklaring van natuurlijk overlijden heeft afgegeven, terwijl een gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts bij de GGD) naderhand alsnog een niet-natuurlijke dood constateert. Meestal gaat het dan om ongevallen die niet betrokken worden bij het vaststellen van de doodsoorzaak, stelt Das. Met een staat van dienst van twintig jaar in Amsterdam geldt hij als een van de meest ervaren lijkschouwers in Nederland.
Lucie de B.
Hoe vaak er sprake is van gevallen waarbij een natuurlijke dood werd gerapporteerd, terwijl het in werkelijkheid om moord ging, is niet met zekerheid vast te stellen, betoogt Das. Wel denkt hij dat het aantal ’verborgen moorden’ per jaar op twee handen is te tellen. „In Duitsland gaat het om honderd keer per jaar. In Nederland ben ik zelf dit soort situaties niet tegengekomen. Incidenteel doen zich deze moorden voor. Te denken valt aan de zaak van de Haagse verpleegster Lucie de B. Een ander voorbeeld is de man uit Limburg die zijn vriendin in 2003 met een zogenaamd broodje pindakaas heeft vergiftigd. Een wakkere geest kwam dat op het spoor.”
Doordat (huis)artsen een lijkschouwing doorgaans „heel summier en oppervlakkig” verrichten, loert het gevaar dat ze signalen die wijzen op een niet-natuurlijke dood over het hoofd zien. „Vooral bij plotseling sterven constateren artsen te makkelijk dat het wel om een acute hartdood zal gaan. Maar iemand kan ook zijn vergiftigd.”
Dat artsen de lijkschouw vaak niet grondig uitvoeren, is verklaarbaar, zegt Das. „Als een oude vrouw al tijdenlang een ziekte heeft, wekenlang op bed heeft gelegen en uiteindelijk overlijdt, dan ligt een natuurlijke dood erg voor de hand. De arts zal dan niet gauw die vrouw bijvoorbeeld ontkleden en inspecteren op kogelverwondingen. Dat doe je niet, uit piëteit voor de nabestaanden.”
De kunst is een gulden middenweg te vinden, denkt Das, tot voor kort voorzitter van de vakgroep forensische geneeskunde van GGD Nederland. „De grondigheid waarmee je een lijkschouw moet uitvoeren, blijft een dilemma. Wees als arts je ervan bewust dat schijn kan bedriegen. Ga iemands voorgeschiedenis na. Als er bijvoorbeeld kort voor iemands overlijden rare types in de buurt zijn geweest, moeten de alarmbellen gaan rinkelen.”
Beroepsgeheim
Heikel punt in de discussie over lijkschouw is het beroepsgeheim. In principe moet een arts informatie over een patiënt, ook na diens overlijden, achter zijn kiezen houden. Das pleit voor uitzonderingen op die regel, in het belang van een adequate vaststelling van de doodsoorzaak. „Soms kan informatie van een arts over bijvoorbeeld echtelijke ruzies de werkelijke doodsoorzaak aan het licht brengen. Zo kan de politie bijvoorbeeld een verklaring voor blauwe plekken op iemands lichaam krijgen. Ik vind dat artsen in zulke gevallen vaker die gegevens moeten verschaffen. Zonder het hele medische dossier op straat te gooien. Niemand hoeft te weten wat iemand van 60 op 20-jarige leeftijd voor enge ziektes heeft gehad.”
Net als forensisch arts Nijs wijst ook Das op het gebrek aan kennis over lijkschouw bij Nederlandse artsen. „Veel artsen zien voor het eerst een overlijdensverklaring als ze worden geconfronteerd met een sterfgeval. De deskundigheid is bepaald niet overvloedig, al gaat het de laatste jaren wel wat beter. Op enkele universiteiten krijgt het thema aandacht. Wat mij betreft zou iedere arts kennis over lijkschouw moeten worden bijgebracht. Hij moet in staat zijn terug te redeneren naar een onderliggende doodsoorzaak en moet weet hebben van postmortale verschijnselen, zoals lijkvlekken.”
Woordvoerder S. van der Ree van artsenorganisatie KNMG erkent dat de deskundigheid van artsen op het terrein van lijkschouwing te wensen overlaat. „De kwaliteit moet op dit punt omhoog. Er zijn aanwijzingen dat artsen een niet-natuurlijke dood niet altijd onderkennen. Daarom moet hiervoor in de opleiding meer aandacht komen.”