Rampspoed kerken reden tot zelfonderzoek
Waarom laat God toe dat de eredienst tijdens deze coronacrisis niet bezocht mag worden? Misschien is God moe van de predikers die leren wat in tegenspraak is met Zijn Woord. Misschien kan God het geluid van onze valse, zelfbedachte lof niet meer aanhoren. Of misschien wijken ons hart en leven af van Zijn Woord.
Veel christenen waren de afgelopen maanden teleurgesteld en gefrustreerd. Zij konden vanwege de coronacrisis de kerkdienst niet bijwonen. Ik ben een van hen. Ik mis de prediking, het zingen, de gebeden en de gemeenschap. Ik vraag me ook af wanneer we weer kunnen samenkomen. Maar afgelopen zondag kwam er een nieuwe vraag in me op: mist God onze erediensten?
God regeert soeverein alle dingen. Hij is Degene die onze samenkomsten op de dag des Heeren als het verzamelde lichaam van Christus heeft stopgezet. „Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet doet?” (Amos 3:6). Telkens wanneer een ramp toeslaat, denk ik aan Jezus’ onderwijs uit Lukas 13. Onheil dient ervoor het oordeel van God te overdenken en ons te brengen tot bekering. Moet de rampspoed van gesloten kerken ons ertoe brengen onze erediensten te overdenken en daarover misschien berouw te hebben?
Diverse profeten hebben op verschillende momenten kritiek geuit op de dienst van God door Israël. Paulus bekritiseerde de samenkomsten in de kerk van Korinthe. Laten we onze aanbidding beoordelen door de maatstaf van Gods Woord? Laten we luisteren naar de profeten, vooral Jesaja en Amos, als we nadenken over onze erediensten.
Jesaja klaagt in het eerste hoofdstuk van zijn boek over de tempeldienst van Juda als een van de belangrijkste redenen van Gods twist met Zijn volk (Jesaja 1:10-20). Hij roept de Israëlieten op naar het Woord en de leer van God te luisteren (vers 10). Hij verwerpt hun vele offers (vers 11) en hun drukke samenkomsten voor de feestdagen (vers 12-14). Hij weigert naar hun gebeden te luisteren (vers 15). „Ik ben moede geworden die te dragen” (vers 14).
Amos maakt dezelfde verwijten in zijn klacht tegen Israël, soms zelfs sterker. Zijn waarschuwingen voor oordeel en zijn oproep tot bekering gaan over allerlei zonden in het leven van het volk, maar het refrein is: „nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere” (Amos 4:6-11). Omdat Israël God niet wilde ontmoeten door de juiste dienst aan Hem, verklaart God dat Hij het volk zal ontmoeten in het oordeel: „Zo schik u, o Israël, om uw God te ontmoeten” (Amos 4:12).
De Heere verwerpt hun valse goden en afgoderij (Amos 5:26) en Hij zegt hun zelfgekozen plaatsen voor de dienst aan de Heere te vernietigen (Amos 7:9). De muziek die ze voor zichzelf hebben uitgevonden, zal God veranderen in klagen (Amos 8:3, 10). „Wee (…) die op het geklank der luit kwinkeleren, en bedenken zichzelven instrumenten der muziek, gelijk David” (Amos 6:1 en 5).
Muziekinstrumenten
De verwijzing naar David in Amos is opvallend. David had verschillende instrumenten laten maken voor gebruik in de tempel (2 Kronieken 29:25-29). Blijkbaar had Israël in de dagen van Amos de vrijheid opgeëist om zelf muziek uit te vinden voor de dienst van God met een beroep op David. Dat beroep was volkomen onterecht. David handelde op Gods bevel (2 Kronieken 29:25). De zondaars in het tienstammenrijk, tegen wie Amos zich richtte, hadden Davids huis en de tempel verlaten. Toch hadden ze de euvele moed om zich op Davids voorbeeld te beroepen om hun ongehoorzaamheid te rechtvaardigen. Hun muziek klonk alleen goed in eigen oren.
God heeft dus grote zorg voor de manier waarop Hij gediend wil worden. Zijn we bereid na te denken over de inrichting van onze erediensten? Nemen wij de moeite om zorgvuldig naar de Bijbel te luisteren voor de manier waarop God gediend wil worden?
Oprechtheid
Zoals de profeten duidelijk de verdorvenheden van de uiterlijke vormen van aanbidding verwierpen, zo spraken ze ook over de harten van Gods volk. Amos herinnert de mensen eraan dat God van hen verwacht dat ze naar Hem terugkeren (Amos 6:4). God roept tot hen: „Zoekt mij en leeft” (Amos 5:4), een oproep die nadrukkelijk in de context van de tempeldienst staat. God wil oprechtheid in de dienst aan Hem.
Zelfs te midden van de ernstigste aankondigingen van het oordeel over Israëls dienst aan God boden de profeten echter hoop op vergeving en vernieuwing. De beloften van Jesaja over reiniging zijn krachtig: „Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. (…) Komt dan, en laat ons tezamen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol” (Jesaja 1:16 en 18). Dit is een grote bemoediging voor ieder van ons: hoe we ook hebben gezondigd, ook in onze erediensten, God zal het omwille van Jezus ons vergeven.
Wanneer Jesaja tegen Gods volk zegt dat ze zichzelf moeten reinigen, leert hij overigens niet dat we onszelf kunnen reinigen. De Heere reinigt en vergeeft Zijn volk (Jesaja 6:7, zie ook Amos 4:3-4). In Jesaja 1 benadrukt de profeet de verantwoordelijkheid van de zondaar om zich tot de Heere te wenden en belooft hij barmhartigheid aan wie dat doet.
Hart
In deze crisis moeten ook wij onze harten onderzoeken. Zijn we koud en onverschillig geworden in onze erediensten? Wij hebben altijd de genade van God nodig in onze godsdienstoefeningen.
De vorm van onze eredienst en onze harten dienen overeenkomstig Gods Woord te zijn. Zo vervullen we het eerste gebod, het liefhebben van God. Maar degenen die op een Hem welbehagelijke wijze aanbidden, moeten ook een voor God aangenaam leven leiden en leven naar het tweede gebod. Jezus leert dat we God niet echt liefhebben, als we de naaste haten (Mattheüs 22:34-40).
Ook de profeten laten zien dat degene die het beeld van God in zijn naaste veracht niet tot God kan naderen. „Want Ik weet dat uw overtredingen menigvuldig en uw zonden machtig veel zijn; zij benauwen de rechtvaardige, nemen zoengeld en verstoten de nooddruftigen in de poort” (Amos 5:12; zie ook Jesaja 1:17). God verbiedt hardvochtigheid, onderdrukking en onrechtvaardige behandeling van behoeftigen.
Ook wij moeten naar de profeten luisteren en ons leven onderzoeken. Hebben we onze naaste lief zoals het behoort? Waarvan moeten we ons bekeren?
Ramp
We worden nu omringd door grote gevaren. Maar hoevelen zien het verlies van erediensten als een van de grootste? Amos spreekt over het grootste gevaar waarmee een opstandig volk wordt geconfronteerd: „Zie, de dagen komen, spreekt de Heere Heere, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des Heeren” (Amos 8:11). Dan zullen mensen trouwe predikers haten: „Zij hebben een gruwel van dien die oprechtelijk spreekt” (Amos 5:10).
Om zo’n ramp te voorkomen, dienen we ons vast te klemmen aan het Woord van God met zijn geboden, bedreigingen en beloften.
Laten we bidden om genade, zodat we de Heere opnieuw kunnen aanbidden in Zijn huis en naar Zijn wil. Laten we bidden voor vernieuwing in de kerken en een grote ommekeer tot Jezus, met waar geloof, in de hele wereld. Laten we de oproep van Jesaja ter harte nemen: „Hoort des Heeren woord (…); neemt ter ore de wet onzes Gods” (Jesaja 1:10).
De auteur is emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis aan het Westminster Seminary in Californië. Bron: Tabletalkmagazine.com.