Alles voor God
Ezechiël 36:26a
„En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u.”
Daar moet enige vernieuwing zijn van het beeld Gods in ziel en lichaam. Hoewel ik echter beken dat ieder gelovige dit niet kan aanwijzen aan anderen, noch in zichzelf onderscheiden, omdat velen geen kennis hebben van de onderscheiden eigenschappen der ziel noch van de strikken der bekering die op iedere ziels- en lichaamshoedanigheid passen, zo zal men toch bevinden dat er zoiets in de gelovigen is. Ze hebben daarvan getuigenis in zichzelf, zo hun de zaak maar uitgelegd en getoond wordt wat die is. Daar moet immers zo’n betrachting zijn van alle bekende geboden Gods dat men geen enkele bekende ongerechtigheid aan de hand houdt en gedoogt. Want wat heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid te doen (2 Korinthe 6:14,15; Psalm 119:6)? Hij mag geen ongerechtigheid aanzien (Psalm 66:18). Ik stem toe dat men met vele geboden onbekend kan zijn, evenals met vele zonden. Ook kan men zich verbeelden dat deze of gene zonde tegen God niet hatelijk is. Maar indien men hierin onderwezen wordt, kan er geen overeenkomst zijn tussen gerechtigheid en ongerechtigheid. De mens moet in zijn oprechte voornemens geneigd zijn tot de ganse wet des Heeren. Dit toch is niets anders dan het hart aan God overgeven, opdat Hij Zijn wet zonder enige uitzondering daarin stelt, wat een gedeelte is van het verbond dat wij met God te maken hebben (Hebreeën 8:10).
William Guthrie, predikant te Fenwick
(”Des christens grote interest”, 1668)