De Geus en de gouden handdruk
Het belooft een hete herfst te worden. Vakbonden hebben de strijd met het kabinet aangebonden. Het pakket maatregelen dat de regering heeft aangekondigd, ligt dan ook zwaar op de maag. Zoals bekend gaat het om de voornemens ten aanzien van VUT en prepensioen, de WW en de WAO.
Recent is de verdiscontering van de ontslagvergoeding met een WW-uitkering aan dit lijstje toegevoegd. De vakbonden protesteren niet alleen tegen de inhoud van het pakket maatregelen, maar ook tegen de wijze waarop het alles wordt doorgevoerd.
Kenmerkten de laatste tien jaren zich door een zeker poldermodeldenken (overleg, overleg en nog eens overleg), het huidige kabinet -en De Geus loopt daarbij voorop- kiest duidelijk voor een andere benadering. De plannen worden gepresenteerd, er wordt welwillend geluisterd naar de opinie van de sociale partners, maar vervolgens wordt er beslist zoals het kabinet dat voor ogen had. Ramkoers heet dat.
Voor heikele kwesties als de WAO kan dat een effectieve en wenselijke strategie zijn (er is jarenlang om de hete brij heengedraaid), maar zó moet het spel toch niet op alle deelterreinen van de sociale politiek worden gespeeld. Neem het meest recente voorstel van De Geus: het in mindering brengen van de gouden handdruk op de WW-uitkering.
De gouden handdruk is het smeermiddel om gedwongen ontslagen op soepele wijze door te kunnen voeren. Bij een collectief ontslag is de vergoeding meestal onderdeel van een sociaal plan, een pakket voorzieningen dat is uitonderhandeld met de vakbonden en/of ondernemingsraad. Bij een individueel ontslag wordt de vergoeding conform de regels van het ’handjeklap’ door de advocaten van de werkgever en de werknemer vastgesteld of -als partijen er niet uitkomen- door de kantonrechter.
Voor het berekenen van de vergoeding is inmiddels -na jarenlange discussie- een formule totstandgekomen waarbij rekening wordt gehouden met het aantal dienstjaren en de hoogte van het bruto maandsalaris. Is men ouder dan 40 jaar, dan heeft er bovendien een leeftijdscorrectie plaats door het aantal dienstjaren met een bepaalde factor te vermenigvuldigen. Deze formule wordt overigens niet onverkort toegepast voor de vergoedingen die deel uitmaken van een sociaal plan. Het sociaal plan is immers een pakket met voorzieningen dat uit meer bestaat dan alleen een gouden handdruk. Andere voorzieningen die ook geld kosten, zijn bijvoorbeeld outplacement, omscholing en aanvulling van een WW-uitkering.
Welnu, minister De Geus had al eerder eens kenbaar gemaakt dat het toch eigenlijk veel te gek is wat er in Nederland aan ontslagvergoedingen wordt uitgekeerd. Aanvankelijk deed hij de suggestie om een wettelijk maximum in te voeren: De ontslagvergoeding zou niet meer dan één jaarsalaris mogen bedragen.
Plotseling, rond Prinsjesdag, verlegde hij echter zijn koers en koos voor een heel andere ’oplossing’. Om werknemers aan te moedigen zo snel mogelijk een andere baan te zoeken, zou de vergoeding in mindering moeten worden gebracht op de WW-uitkering (enkele uitzonderingen daargelaten). Het plan is geheel niet doorgesproken met de sociale partners, noch met vertegenwoordigers van de advocatuur noch met vertegenwoordigers van de rechtswetenschap. Die waren dan ook zeer verbaasd dat de minister met zo’n ondoordacht plan op de proppen kon komen.
In het verleden was al gebleken (voor 1987) dat zo’n regeling ongewenst is. Werknemers zullen niet meer bereid zijn mee te werken aan het ontslag. Dat brengt dus veel strijd en hoge onderhandelingskosten met zich mee. Ook bij onze buurlanden is eind jaren negentig een vergelijkbare regeling voorgesteld, maar uiteindelijk weer ongedaan gemaakt omdat er absoluut geen draagvlak voor bestaat.
Verbazing oogst de minister met zijn opmerking dat deze maatregel goed zou zijn voor de flexibiliteit van het Nederlandse ontslagrecht. Als dat zo is, waarom begint hij dan niet eerst met de uitvoering van het advies van de commissie-Rood, namelijk de afschaffing van de preventieve ontslagtoets, waarover al vijftig jaar discussie wordt gevoerd?
De auteur is hoogleraar arbeidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.