Verhalenwedstrijd, plaats 3: ”Bevrijd”
De bladeren ritselden zachtjes aan de takken van de dikke eikenboom voor het grote huis. Het krakende geluid van de oude, houten schommelstoel die zachtjes heen en weer bewoog, was verder het enige wat te horen was in het stille bos. Ineengedoken zat hij in de stoel. De witte verf was bijna helemaal afgebladderd en de onderliggende laag van donker hout werd langzaam zichtbaar.
Hij staarde voor zich uit, in zijn hand een bruin geworden foto. De randen waren omgekruld en er zaten vouwen en scheuren in. Met trillende hand streek hij erover heen. Even keek hij naar de vrouw op de foto. Er kwam langzaam een voorzichtige glimlach op zijn gezicht, wat ervoor zorgde dat zijn rimpels nog dieper kwamen te liggen en zijn borstelige wenkbrauwen bijna in zijn ogen kwamen.
Zijn blik werd getrokken naar de hoek van de veranda, waar een dikke spin bezig was razendsnel een web te creëren. Gefascineerd keek hij naar het tafereel. Draden werden steeds dikker en langzaam vormde zich een web waar tientallen beestjes in gevangen zouden worden. Langzaam kroop de spin naar het midden van het web. Kleine vliegjes vlogen op het web af, niet wetend dat het hun einde zou worden.
Hij keek weer voor zich uit. De gekreukelde foto met de vrouw nog steeds in zijn hand. In herhaalde beweging ging zijn vinger over het portret. Op zijn gezicht lag een tevreden glimlach en hij dacht aan de tijd dat hij haar glimlach ook nog had kunnen zien. Het was al zo lang geleden, maar vergeten kon hij het niet. Het werd weliswaar steeds moeilijker haar gezicht voor de geest te halen. Daarom keek hij elke dag op de foto, zodat hij het niet zou vergeten. Zodat hij niet zou vergeten wat de oorlog had gedaan, ook al was het bijna 75 jaar geleden.
Het spinnenweb was af. Als een vangnet hing het tussen de houten balken van de veranda. De wind woei er zachtjes doorheen en de druppels die op het dak waren ontstaan door de regenbui vielen langzaam naar beneden. Het zorgde voor een prachtig tafereel. Voor hem tenminste. Voor de insecten was het een gevaar. Iets waar ze niet meer uit zouden komen.
Rustig zat de spin in het web, hij deed niet veel. Hij wachtte af tot zijn prooi op hem afkwam. De insecten zouden niet weten dat het gevaarlijk was, maar als ze er eenmaal in verstrikt raakten zouden ze er niet uit komen. Alleen de sterksten, degenen die doorhadden dat het een val was. Maar dat waren er weinig.
Het begon harder te waaien. Het web bewoog zachtjes heen en weer. Het ging niet kapot. De spin had zijn best gedaan. Ervoor gezorgd dat het sterk was, dat het regen en wind kon weerstaan. Een barricade voor de vijand. De zonnestralen van de ondergaande zon kwamen nog net door de takken van de bomen. Nog even en het zou donker worden. Weer een dag voorbij.
Hij schudde even met zijn hoofd. De tijd ging snel. Het leek wel te vliegen. Op de grond lag een deken van bladeren. Hij hield ervan. Van de oranje en rode kleuren die als verfklodders op een palet in elkaar overliepen. Maar het meest hield hij van de lente. Een nieuw begin waar iedereen naar uit zag. De donkere dagen achter zich latend en de zomer tegemoet.
Hij herinnerde zich die dag in mei nog als de dag van gisteren. Prachtig weer was het geweest. Er heerste een vrolijke stemming, een uitbundige stemming. En toch lag er altijd nog iets van bedruktheid in het gelach van de mensen, in het gejuich van de kinderen. Een bedrukte stemming, veroorzaakt door degenen die er niet bij waren geweest. Bij die dag. De dag in mei.
Een vlieg vloog langzaam, zoemend op het web af. Gespannen keek hij naar het beestje. Alsof de vlieg twijfelde, zakte hij neer op de houten balk, net boven het web. Het was stil, doodstil. Het was alsof hij met zichzelf overlegde of hij de sprong zou wagen.
De spin zat stil, bewoog zich niet. Hij wachtte, tot zijn prooi kwam. De vlieg verroerde zich niet. Het was alsof er een stille strijd gaande was tussen de twee. De vlieg en de spin. Even bewoog de spin. Toen vloog de vlieg, hij vloog, maar de verkeerde kant op.
De man zuchtte en knipperde even met zijn ogen. Een kleine bries zorgde ervoor dat zijn overgebleven witte plukken haar op zijn bijna kale hoofd even bewogen. In zijn hoofd hoorde hij het gejuich en gejoel van de mensen op straat. Hij zag het tafereel voor zich, in zijn hoofd, alsof het een film was die zich voor hem afspeelde.
Hij stond er midden in. De jubelende kinderen met de korte broekjes en de lintjes in het haar. De gillende vrouwen die hadden geprobeerd hun beste kleding, van wat er nog van over was, aan te trekken voor de meest bijzondere gebeurtenis uit hun leven. De lachende mannen die met zwaaiende armen hun kinderen omhoog tilden en ze uitgelaten toeschreeuwden. De pubers met de pakjes kauwgom en de chocolade in hun hand. Alsof iedereen even was vergeten wat de oorlog had gedaan. Wat er was gebeurd. Alsof ze allemaal snakten naar dat kleine beetje blijdschap na die lange tijd van verdriet. Allemaal met het oog op de toekomst. De toekomst van vrijheid.
Langzaam kroop de spin naar de vlieg die onderin het web hing. De vlieg had het gevaar toch niet gezien. Met zijn ene vleugel hing het vastgeplakt in het zorgvuldig geweven web. De spin kwam dichterbij. Klaar om zijn prooi te grijpen. De vlieg worstelde om los te komen.
Hij keek naar de foto. Zijn dierbaarste bezit, naast zijn Bijbel. Achterop de foto de woorden die samen de zin vormden die hem altijd was bijgebleven. Die hij altijd met zich meedroeg, in de zak van zijn blouse, dicht bij zijn hart. Haar laatste woorden, de woorden die voor hem het belangrijkste waren geworden in zijn leven. Die hem hoop gaven voor de toekomst. Die hem troostten als hij het niet meer zag zitten. De woorden van hoop.
Steeds dichterbij kwam de spin. Nog vijf centimeter te gaan. Dat zou het einde betekenen. Een druppel water viel boven op het web, nog een druppel op de vlieg. Langzaam werd het bewegen van de vlieg minder. Zijn vleugel hing aan het onderste draadje. Met een draadje was hij verbonden met de vijand. Met de rest van zijn lijf verbonden met de vrijheid. De spin kwam dichterbij. Nog vier centimeter. Met een laatste beweging zou de vlieg vallen. Nog een laatste beweging zou ervoor zorgen dat hij vrij was.
Maar hij bleef stil, verroerde zich niet meer. De spin naderde. Nog drie centimeter, even bewoog de vlieg, nog twee centimeter. De spin bleef stil zitten. Alsof hij niet op wilde vallen. Nog een centimeter. Langzaam kroop hij dichterbij. De vlieg gaf nog een beweging. De spin bewoog niet. Te laat. Zoemend vloog het beest weg. Ontsnapt, net voordat zijn vijand hem kon pakken.
De man glimlachte. „Bevrijd”, mompelde hij zachtjes en hij keek naar de foto, draaide het om en las de woorden. Haar woorden. De woorden die ze tot hem had gesproken toen ze stierf, vlak voor de bevrijding: „Ik ben bevrijd, jij bent bijna bevrijd en eens zullen we allemaal bevrijd worden.” Voorzichtig drukte hij een kus op de woorden, een traan glinsterde in zijn ooghoek en vond zich langzaam een weg naar beneden. „Bevrijd”, zei hij zachtjes.