Braziliaanse regering gaat eindelijk slavernij te lijf
De regering en het parlement van Brazilië zijn na lang treuzelen begonnen met de uitbannen van de slavernij. Volgens een recent gepubliceerd rapport opgesteld door het federale ministerie van Arbeidszaken in Brasilia telt het land bij benadering 40.000 slaven: mensen die meest onder valse voorwendselen van huis en haard zijn weggelokt om zwaar werk te verrichten zonder hiervoor betaling te ontvangen.
Eerder dit jaar nam het nationale congres een wetsvoorstel aan dat al jaren eerder was ingediend en dat de staat het recht geeft om zich de landerijen toe te eigenen van grondbezitters die van slavenarbeid gebruikmaken. Voorts zijn de geldboetes die slavendrijvers riskeren flink opgevoerd. Zo moest de notoire Murtan-familie, die tientallen arbeiders in slavernij hield door instandhouding van schulden, onlangs een boete van bijna 0,5 miljoen euro betalen wegens het bij herhaling overtreden van de arbeidswetgeving. De exploitatiemaatschappij van de familie Araujo, die tienduizenden hectare oerbos beheert, wacht thans een boete van ongeveer 30 miljoen euro voor het houden van werknemers in slavernij.
President Lula gaf zijn regering eerder dit jaar opdracht om de strijd tegen de slavernij op te voeren en beloofde de natie plechtig dit kwaad uit te roeien nog voor zijn ambtstermijn over drie jaar afloopt. Het ministerie van Arbeidszaken zag zijn begroting verdriedubbeld, voor de inspectieploegen die het Amazonebos intrekken op zoek naar slaven. Thans bestaan er zeven goed uitgeruste ploegen die, bijgestaan door zwaarbewapende politieagenten, elke maand tezamen gemiddeld zo’n 400 slaven kunnen bevrijden.
De nieuwe aanpak oogst een opmerkelijke mate van succes. Terwijl in 2003 het aantal wegens het houden van slaven opgelegde boetes nog slechts 2,5 miljoen euro opleverde, is dit jaar reeds een tienvoud hiervan opgehaald. Dankzij uitbreiding van de inspectie zijn in de eerste acht maanden van dit jaar reeds zo’n 5000 mensen verlost uit hun slavenlot. Volgens Lula voltrekt zich thans een tweede afschaffing van de slavernij. „De eerste van 1888 was nog niet voltooid”, aldus het staatshoofd.
Het nieuwe elan bij het ministerie van Arbeidszaken leverde ook enkele verrassingen op. Zo bleek de ondervoorzitter van het nationale congres, Inocencio Oliveira, op zijn landerijen in de Noord-Braziliaanse deelstaat Maranhao, liefst 53 slaven uit te buiten. De afgevaardigde verklaarde vanzelfsprekend van niets te hebben geweten en betuigde in alle toonaarden spijt. Desalniettemin moest Oliveira een boete betalen van bijna 200.000 euro.
Inmiddels publiceert het ministerie van Arbeidszaken een zwarte lijst met daarop de namen van bedrijven en ondernemers die slaven houden. De fiscus heeft speciale aandacht voor deze firma’s en weigert hen bovendien in aanmerking te laten komen voor belastingvoordelen en subsidies. De wet verbiedt banken krediet te verlenen aan bedrijven en personen die op de zwarte lijst van slavenhouders voorkomen.
Volgens pater Xavier Plassat van de pastorale landcommissie is het nieuwe beleid van de regering een eerste stap in de goede richting: „Het is beschamend dat het zo lang heeft geduurd voordat er op regeringsniveau enige belangstelling ontstond voor de slavernij in Brazilië. Gezien het aantal politici en bestuurders die, naar nu is gebleken, profijt hadden van slavenarbeid was dat ook niet verwonderlijk”, aldus de geestelijke.
Wel vreest Plassat dat de betrokken en betrapte landeigenaren allerlei juridische middelen zullen aanwenden om hun onschuld te bewijzen. Het is niet eenvoudig om slavernij wettelijk te definiëren. De meeste slavenhouders argumenteren dat zij het werk van hun personeel adequaat vergoeden en hen te goeder trouw kredietfaciliteiten verschaffen waarvan sommigen „helaas” misbruik maken. De meeste landarbeiders die ploeteren op diep in het oerwoud verscholen plantages zien echter zelden geld. Nadat de kosten voor onderdak, voeding en vervoer in mindering zijn gebracht blijft er zelden iets over. De meesten raken diep in de schulden, die iedere maand toenemen, waardoor zij het landgoed niet mogen verlaten.
Volgens Humberto Silva, chef van een van de inspectieploegen van het ministerie van Arbeidszaken en een ervaren woudloper, is het niet ongebruikelijk dat een slavendrijver zelfs schulden optekent voor het drinken van rivierwater. „De meeste slaven zijn analfabeet en hebben geen benul van wat zij allemaal schuldig zijn. Wanneer wij een groep slaven kunnen bevrijden, vindt er steevast een notariële afrekening plaats waarbij de landeigenaar terstond al het verschuldigde loon moet betalen. Alle fictieve kosten die in rekening zijn gebracht komen te vervallen. Sommige ex-slaven krijgen dan ineens 1000 dollar of meer in handen, een hoeveelheid geld die zij nooit eerder in hun leven hebben gezien. Dat zijn echt de mooiste momenten in mijn beroep”, aldus Silva.
Hoewel de nieuwe wetgeving de maximumstraf voor het houden van slaven verdubbelde naar acht jaar, is het welhaast onmogelijk om veroordelingen te forceren. Het kost de advocaten van landeigenaren weinig moeite om met eindeloze procedures de rechtsgang te stagneren, waardoor de meeste slavenhouders uiteindelijk slechts een geldboete boven het hoofd hangt. Volgens Silva is het strafrechtelijk vervolgen van slavendrijvers en -houders ook de verkeerde aanpak: „Alleen het onmiddellijk verbeurd verklaren van de landerijen waarop slaven zijn aangetroffen sorteert effect. Ik betwijfel of er een grootgrondbezitter te vinden is die het verlies wil riskeren van 10.000 stuks vee en duizenden hectare land in ruil voor het geringe financiële voordeel die het houden van slaven oplevert.”