Kerk & religie

Nadere Reformatie liet conventikels binnen volkskerk

De beslissing van de Nadere Reformatie om conventikels binnen de bestaande kerken te laten functioneren, werd in kerkpolitiek opzicht heel invloedrijk. Binnen déze context kreeg de praktische vroomheid gestalte.

Kerkredactie
20 September 2004 10:00Gewijzigd op 14 November 2020 01:39

Voetius en andere belangrijke vertegenwoordigers waarschuwden tegen separatie en wezen haar scherp af, zei dr. Andreas Mühling zaterdag in Gouda, tijdens een congres van de Stichting Studie Nadere Reformatie (SSNR). De dag, gewijd aan de verhouding van de Nadere Reformatie en het Duitse piëtisme, trok zo’n tachtig belangstellenden.

Twee Duitse sprekers, dr. Mühling (universitair docent in Bonn) en piëtismekenner en emeritus kerkhistoricus prof. dr. J. Wallmann (Berlijn), en een emeritus hoogleraar Duitse taal en letterkunde, prof. dr. F. van Ingen, gaven de dag een buitenlands accent.

Prof. Van Ingen belichtte de ontvangst van de Duitse theoloog Johann Arndt (1555-1621) in Nederland. Voor sommigen was Arndt een spiritualist of een mysticus, voor anderen een reformator van de lutherse vroomheid. In een crisissituatie waarin het geloof sterk taande, stelde Arndt de eenheid van boete, leer en leven tegenover desinteresse en ontbrekende persoonlijke boetvaardigheid en ware vroomheid. „In principe overstijgt hij daarmee de confessionele grenzen.”

Systematische hoofdpunten bij hem waren de gedachte dat de mens deelheeft aan de goddelijke natuur, de vereniging met Christus en de idee van navolging. Via de Christus-navolging bereikt de gelovige de gelijkvormigheid met Christus die leidt tot wederoprichting van het oorspronkelijke beeld Gods. Uit de ethiek van de navolging ontstaat de terugleiding van de mens naar de oorspronkelijke goddelijke scheppingsorde. Tijdens de discussie vergeleek de spreker Arndt met een spons: als je hem uitknijpt, komt er heel veel uit, zo veel invloeden heeft hij opgenomen.

Prof. Wallmann (Berlijn) keerde zich tegen een breed piëtismebegrip, dat ook Engeland en Nederland omvat. „Zoals niemand in Duitsland tegenwoordig nog over Engels piëtisme spreekt, zo is ook het spreken over Nederlands piëtisme door het gangbaar worden van het begrip Nadere Reformatie problematisch geworden. Het blijft er voorlopig bij dat we terminologisch pas vanaf Spener over piëtisme kunnen spreken.”

Het belangrijkste, maar merkwaardig genoeg zelden gehanteerde onderscheid tussen Nadere Reformatie en piëtisme is chronologisch, aldus Wallmann. „Het gaat hier niet om in de tijd parallel lopende bewegingen, want de Nadere Reformatie is een beweging die ongeveer een halve eeuw eerder begon dan het piëtisme en die ongeveer een halve eeuw vóór het piëtisme op haar hoogtepunt was.”

Wallmann vindt dat de Nadere Reformatie eerder met de zeventiende-eeuwse lutherse orthodoxie overeenstemt dan met het piëtisme. De klassieke stichtelijke boeken van het Duitse lutheranisme stammen niet uit het piëtisme, maar uit de lutherse orthodoxie. Het piëtisme kende in tegenstelling tot de orthodoxie gedeeltelijk andere en nieuwe interesses dan de Nadere Reformatie, zoals die voor de wederkomst van Christus en de oprichting van een godsrijk op aarde vóór de jongste dag.

In de tweede plaats werden de Engelse geschriften kort na hun ontvangst in de Nadere Reformatie bekend in de lutherse kerk, in ieder geval vóór het piëtisme. De puriteinse stichtelijke literatuur is dus niet via bemiddeling van de Nederlanden in het lutherse Duitsland gekomen. Het woord ”pietas” (”Gottseligkeit” in het Duits) is een centraal begrip in de zeventiende-eeuwse lutherse orthodoxie, maar is geen kernbegrip van het piëtisme. Het woord piëtisme is een historisch begrip, dat door de orthodoxe tegenstanders gekozen is.

Tijdens de discussie deed prof. Wallmann een poging om het piëtisme inhoudelijk te definiëren, namelijk als een beweging die probeerde ware gelovigen bijeen te brengen vanuit de gedachte dat de wereld toch niet meer christelijk te maken valt. Dit piëtisme staat tegenover de lutherse orthodoxie, die de blik op de hele wereld richtte.

Dr. Mühling sprak over Theodor Undereyck (1635-1690) en de invloed van de Nadere Reformatie op het Duitse gereformeerde piëtisme. Undereycks boetepreken, gericht op wedergeboorte en persoonlijke heiliging, trokken een groot publiek. Succesvol waren ook zijn inspanningen voor de kinder- en jeugdcatechese en voor de instelling van conventikels. Zijn theologie is te typeren als een combinatie van voetiaanse vroomheid en het coccejanisme. Veel programmapunten van Undereyck vinden hun voorlopers in de Nadere Reformatie, zoals de intensivering van de boete, de heiliging en de navolging, de sterke nadruk op de ”praxis pietatis” en het gehele christelijke leven.

Undereycks karakteristieke theologische opvattingen zijn te weinig uitgesproken om van een gereformeerd piëtisme te spreken. Liever sprak de inleider over een „gereformeerde vroomheidsbeweging” die vanuit de Nederlanden door Undereyck verwerkt is. Undereyck is een grensfiguur, wiens directe en indirecte invloed niet zozeer in kerkpolitiek, maar veel meer in vroomheidshistorisch opzicht te zoeken is. „Als theoloog nam hij in zijn werk verschillende theologische stromingen op en werkte die uit. In die zin liet hij zien dat orthodoxie en doorleefde vroomheid ook in de gereformeerde kerk van Duitsland geen onoverkomelijke tegenstelling hoeven te vormen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer