Cultuur & boeken

Geluk met hem die niet meeloopt

Titel:

Piet van de Wege
20 March 2002 06:58Gewijzigd op 13 November 2020 23:28

”De taal van de Psalmen”, onder redactie van Gerda van de Haar; themanummer Liter, met 2 muziekbijlagen
Uitgeverij: Mozaïek, Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 9057 0
Pagina’s: € 11,40. In een niet steeds even helder ”Bij dit nummer” leidt redacteur Gerda van de Haar het themanummer van het christelijk-literaire tijdschrift Liter over psalmen in. Ze belooft bij een niet origineel thema een wél oorspronkelijke invalshoek: het bijeenbrengen van literair en godsdienstig kijken. Dat kijken gebeurt door een veelkleurige rij auteurs, onder wie bekende namen als Wind, Knol, Van den Berg, Rozema en Ent, maar ook een aantal gastauteurs.

Wie over Psalmen schrijft, geeft zich bloot. Je leest ”Gram” van Henk Knol, dat aanvangt als een furieuze wraakpsalm, met als climax de sterke regel „dat taal als dakgrind in de bedding van hun blaaskaak zakt”, maar dat uitloopt op een pastoraal-lieflijk lied, „de hinde van een dageraad/ waarop het tongwerk van een houtduif een oude tekst herneemt”, en je denkt: bijna jammer dat er nog meer komt.

Je gaat verder met vertalingen van de eerste vier psalmen door Judith Herzberg („maar jij god” in plaats van „Doch Gij, HEERE!) en met haar her en der onthutsende commentaar daarbij. Herzberg vertaalt consciëntieus, maar wil woorden als ”de Heer”, ”de Eeuwige” of ”Hij” pertinent niet gebruiken, want ze zou „daarmee een woordenwereld binnen halen die ik juist heb proberen buiten te houden.” Een negatieve formulering, die nieuwsgierig maakt naar haar ’godsdienstig kijken’.

Er zijn mooie beschouwingen over psalmen en over poëzie geïnspireerd door (de) psalmen. Er is een groot aantal gedichten, die soms vertolkingen van psalmen zijn, soms antwoorden erop, soms overdenkingen ervan. Een aardige bijdrage is die van Johan Snel, die een nuttige correctie biedt op het beeld dat Igor Stravinsky in z’n modernisme slechts een ironisch en parodiërend componist zou zijn geweest. Het modernisme leefde wel degelijk uit een serieus contact met de grote tradities van onze cultuur, waaronder het christendom, en dus ook de psalmen.

Harde noten
Gaandeweg dient zich dan steeds dringender de vraag aan of er een centraal gezichtspunt is van waaruit de veelheid aan meningen, analyses, veronderstellingen en overtuigingen ten aanzien van de psalmen in een heldere orde te rangschikken is.

Dan ben je inmiddels beland bij bladzijde 73, en je denkt: dít is de kern! Peter Sierksma, schrijver voor Trouw en eindredacteur van een historisch tijdschrift, schrijft in ”Psalmen op harde noten” over de Amerikaanse popzangeres Patti Smith. Het is een origineel verhaal, in z’n heldere, directe taal en stijl vaak poëtischer dan menig gedicht, inspirerend, en bovendien meeslepend door een grote dosis objectieve en subjectieve bevindelijkheid.

De jonge Sierksma, bepaald niet onkundig van de 150 bijbelse psalmen, luisterde in de jaren zeventig naar de liederen van Bob Dylan, The Beatles, Brian Ferry en Patti Smith „alsof het psalmen waren. Heftige aanvullingen op de bestaande liturgie waren het, aangepast op harde noten.” Hij volgt de ontwikkelingsgang van Smith aan de hand van haar ”poppsalmen”, in haar strijd met het dilemma te moeten kiezen tussen God en de kunst. Ze kiest voor de kunst, maar toch: „Now, as for what I’m trying to do as an artist… Well, the highest thing an artist goes for is communication with God. Which is universal communication.” Het verhaal van Christus bleef haar beroeren. Dat Hij voor iemands zonden gestorven was, geloofde ze ook, al was het niet voor de hare. Zij beschouwde zich als een verre nazaat van Kaïn, en Christus was voor haar geen redder maar Iemand die in de weg stond.

Dan trekt Sierksma een parallel tussen de in hun felheid en hartstocht, in hun eerlijkheid en bitterheid aangrijpende en sterke liederen van Patti Smith met de gedichten van haar landgenote Emily Dickinson. Ook Dickinson worstelde met God - Sierksma noemt met waardering het essay daarover van Gerard Rothuizen, ”Aan de Jabbok”. En dan schrijft hij op bladzijde 73 over het gevecht om de zegen van God: „Het was een prijs waarvoor Dickinson bedankte op een manier die we ook bij Smith tegenkomen, als zij zegt dat de mensen zelf voor hun daden verantwoordelijk zijn en het te goedkoop is om Christus daarvoor in te zetten.”

Scheidslijn
Dit is een tweedeling die onderscheid maakt tot op het bot. (Smith zei overigens ook nog: „Ik probeer meer en meer de manier van spreken van het Nieuwe Testament te accepteren. In dit licht wil ik opnieuw ontdekken wie Christus eigenlijk was.”) Psalmen zijn liederen, godsdienstige liederen. Daarin wordt geroemd, gezongen, geklaagd, gevraagd en getreurd. Maar altijd is God het richtpunt, dankzij of ondanks alles; ook al zijn er psalmen waarvoor je bang kunt zijn (zoals Sierksma Marie van der Zeyde citeert). Als er in de psalmen gevochten wordt, dan is dat met God óm God, of in het uiterste geval tegen God óm God.

Maar als Marjoleine de Vos in haar gedicht ”AL-AFWEZIGE” zingt „U bent maar vorm, een wijze van zeggen, hoopvol/ wil ik bedanken vervloeken beklagen”, dan líjkt dat een stap verder. Als Hester Knibbe in ”Psalm 4631” belijdt „In mijn nood roep ik/ niet en tot niemand, ik zwijg; wie na zoveel/ zand erover nog leeft, heeft het schreeuwen/ verleerd” en „alle gebed wordt gesmoord in de aarde”, dan lijkt er iemand aan het woord die koste wat kost zichzelf wil handhaven. Als Judith Herzberg naar aanleiding van psalm 4 opmerkt „Waaruit blijkt dat ervan uitgegaan wordt dat god bestaat bij de gratie van gelovigen, een denkbeeld dat me trekt”, dan lijkt ”Ik ben” afwezig, ten gunste van ”ik ben”.

Als Gerda van de Haar dan ook constateert in haar inleiding dat er in dit themanummer van Liter sprake is van „’nieuwe psalmen’ in de traditie van oudsher”, dan waag ik het daar vraagtekens bij te plaatsen. Het begrip ”psalm” is voor velerlei uitleg vatbaar, maar overmatige inflatie ligt wel degelijk op de loer.

Zo bezien loopt er zelfs door de muziekbijlage een scheidslijn. Dirk Zwart zoekt in zijn koormotet op Psalm 121 naar „een eigen taal in aansluiting bij de traditie van de kerkmuziek.” Jan Hage schrijft ”Psalm 151:1 en 2” voor orgel. Het is een product van „ongecensureerde verbeelding”, waarin het poppetje Schanulleke uit de strip Suske & Wiske als naamdraagster fungeert voor de imaginaire psalm 151. Grappig? Gek? Blasfemisch?

Barnard
Een tobbende Anton Ent heeft moeite met kiezen, spreekt voorzichtig van de voor hem „verdwenen Aanwezige”, en komt uiteindelijk tot de conclusie dat taal en kunst slechts noodoplossingen zijn. „Zo bezien is religie iets anders dan kunst.” Ondubbelzinnig en onnavolgbaar spreekt Willem Barnard zich uit, in zijn verrassende voordracht ”Zonlicht”: „Wij worden in onze ambities om ”groots en meeslepend” te leven weldadig en wel danig tot de orde geroepen, de orde van de tora, de leefregels. (…) Psalmen verstaan en misverstaan… Maar hoe zou het anders? Het zijn gedichten, het is poëzie en poëzie wordt gemaakt niet met bedoelingen, gevoelingen, gedachten: poëzie is een taalorganisme. Woorden, woorden, het oor op de rails van de taal en ge hoort de Allerhoogste op ons niveau aankomen in de verte.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer