Canadese legerrabbijn leidde gebedsdienst in Westerbork
In Kamp Westerbork vindt op de avond van 12 april 1945 een gebedsdienst plaats onder leiding van een Canadese legerrabbijn. De net bevrijde kampbewoners zingen het Wilhelmus, God Save the Queen en het Hatikwa.
Bijna 107.000 mensen gingen in de Tweede Wereldoorlog vanuit Kamp Westerbork naar onder andere Auschwitz. Vooral Joden, maar ook 245 Roma en Sinti. Slechts 5000 gevangen overleefden. Het laatste transport was op 13 september 1944. Het kamp moest functioneren als een dorp. Er waren cursussen en er kon worden gesport. Zelfs winkelen was mogelijk met kampgeld.
Gedurende een groot gedeelte van 10 april 1945 horen de gevangenen ontploffingen en het geratel van machinegeweren. Er zijn dan nog 876 Joodse ‘bewoners’ binnen. Om tien uur ’s avonds meldt kampcommandant SS-Obersturmführer Albert Konrad Gemmeker aan de Joodse chef-arts dr. Spanier dat het kamp vrij is. De slagboom gaat omhoog.
Het laatste Lagerbefehl ligt klaar: ”Kamp Westerbork ligt in het frontgebied en staat als Uitwisselings- en Interneringskamp onder bescherming van het Rode Kruis. Er hoeft geen ster meer gedragen te worden. Wie het kamp verlaat, doet dat op eigen risico”. Gemmeker vertrekt.
Op 11 april steken Canadese verkenningseenheden bij Balkbrug de provinciegrens van Overijssel en Drenthe over. Laat in de middag bereikte het 6th Canadian Infantry Brigade een positie ten zuidwesten van Beilen.
In het kamp verloopt de nacht rustig. Om iets over zevenen in de ochtend van 12 april klinkt er vanuit het zuiden artillerie- en machinegeweervuur. Er is in het kamp dan geen Duitse militair meer te bekennen. Gevangenen proberen vanaf de daken van de barakken iets van de oorlogssituatie te zien. Ze zien pantservoertuigen op de heide. Dit leidt tot grote opwinding.
Aad van As, die tot tijdelijk commandant is benoemd na het vertrek van Gemmeker, verzoekt alle bewoners om vier uur ’s middags naar de grote zaal te komen. Hij maant iedereen tot rust. Het kamp ligt in niemandsland en is nog niet bevrijd. Even later gaat de telefoon. „De Tommies zijn er”, zegt een stem aan de andere kant van de lijn. De deuren vliegen open en iedereen rent juichend naar buiten.
In de verte komen Canadese voertuigen aangereden. Tot aan het kamp, aan beide kanten van de weg, staat een rij jubelende mensen, die handen schudden en bloemen gooien. De anjers komen uit de tuinkas van Gemmeker. Soldaten delen sigaretten en chocolade uit. Mannen en vrouwen vallen bijna flauw als ze voor het eerst sinds jaren een trek nemen van een echte sigaret. Voor het kantoor van Gemmeker wappert al snel de Nederlandse driekleur.
De jubelende massa wordt gevraagd zich te verzamelen in de grote zaal van het kamp. Deze puilt uit. De Canadese commandant Morris spreekt de menigte toe. Hij feliciteert iedereen met de bevrijding, maar hij zegt ook dat de oorlog nog niet voorbij is.
Langzaam verdwijnt de euforie in de dagen die volgen. De gevangen willen naar huis. De Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten bewaken de uitgangen. Niemand mag naar huis. De gevechten in Noord-Nederland gaan nog door. Ook is de kans op besmettelijke ziekten groot. Alle kampbewoners moeten medisch worden onderzocht. Canadezen willen ook voorkomen dat ‘ongewenste elementen’ van de chaos gebruik maken om te vluchten.
En er moet ook nog worden gewerkt in het kamp. Als de Engelsen een paar dagen later komen en de leiding overnemen, wordt de discipline alweer strakker. De bewoners snappen er niks van.
Op 24 april komen de eerste NSB’ers het kamp binnen om hier geïnterneerd te worden. Een rare situatie: Joden en hun vijanden samen op hetzelfde terrein. Pas enkele weken later mogen de meeste Nederlandse Joden naar huis. De Duitse Joden mogen pas weg als ze een officieel adres kunnen overleggen. Het duurt nog tot juli voordat ook de laatste personen van deze groep het kamp verlaten.
serie
In het spoor van de bevrijders
Geallieerde troepen maakten 75 jaar geleden een eind aan de bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze serie volgt het spoor van de bevrijders. Deel 3: Kamp Westerbork.