Wat is normaal?
Het IJzeren Gordijn was meer dan scheidslijn tussen ideologieën. Het markeerde een verschil in de manier van leven. Dat viel op voor wie van het Oosten naar het Westen trok. Of omgekeerd. Per auto of per vliegtuig. In communistische landen stonden er hier en daar lange rijen mensen voor de winkels. De meeste mensen waren er arm. Maar als zij uiting gaven aan het feit dat ze met zichzelf geen raad wisten, kon dat -op uitzonderingen na- niet publiek gebeuren. Zeker niet met teksten en leuzen op viaducten of muren via verf uit spuitbussen. In het Westen loopt het aanbrengen van graffiti echter uit de hand. Zodanig dat PvdA en CDA het nu willen beperken.Bij graffiti denken wij aan het aanbrengen van opschriften en tekeningen op muren en wanden van meestal openbare gebouwen of vervoermiddelen. Het verschijnsel waaide over uit de VS. Vooral in New York vroegen -in het begin van de jaren ’70- grote groepen kansarme jongeren op deze manier permanent aandacht. Hoe groter de beschildering, des te meer prestige. Wie ooit het boek ”Het kruis in de asfaltjungle” van David Wilkerson las, kan zich daarbij iets voorstellen.
Graffiti bleef niet beperkt tot kansarme jongeren. Negrospirituals wonnen populariteit bij een breder publiek dan negers. Zo maakten ook anderen dan gemarginaliseerde jongens en meisjes gebruik van graffiti. Het begrip gaf steeds meer uitdrukking aan iets alternatiefs. Het kreeg te maken met verzet tegen de bestaande orde.
De Amerikaan Norman Kingsley Mailer vormt een voorbeeld van afwijkend, non-conformistische denken. Hij wees de bestaande orde af als totalitair. In 1974 publiceerde hij een boek met tekst en foto onder de titel ”The faith of graffiti”. De Engelse hardrockband Led Zeppelin produceerde in 1975 een langspeelplaat met als titel ”Physical graffiti”. En om niet meer te noemen: de vooral onder jongeren bekende popster Prince Rogers Nelson bracht in 1990 een album uit met de titel ”Graffiti bridge”. De relatie tussen deze mensen en graffiti vormt een signaal dat al die viltstiften, verf en spuitbussen niet zo waardevrij en onschuldig zijn als ze schijnen.
Het CDA en de PvdA vinden dat het met graffiti de pan van de normen en waarden uitrijst. Dat vormt de aanjager voor publieke discussie. Omroepen nodigen mensen uit om hun visie ten beste te geven. Deze en gene gaan in discussie. Dat is begrijpelijk. Graffiti roept bij de één ergernis op. Een volgende kan al die verf niets schelen, zolang die maar niet op z’n eigen schuurdeur zit. Anderen denken respectvol: Er leven kennelijk ook kunstenaars in die branche. In elk geval groeit de brandende vraag wat nu eigenlijk mag en wat niet mag.
De politieke partijen willen niet alles verbieden. Dat zou een storm van ongenormeerd protest opleveren. Het verwijt van beknotting van de persoonlijke vrijheid. Het liberale denken bepleit ongehinderde ontplooiing van de mens. Hij moet zichzelf toch een identiteit kunnen verschaffen? De bezwaarde kamerleden willen graffiti beperken tot bepaalde aangewezen plekken. Dat is wijs. Maar dan is voor menigeen de lol er af. Want die zit voor velen -bewust of onbewust- in het recalcitrante. In het dwarse.
Het is een veeg teken dat de politiek vindt dat graffiti verdere verloedering aantrekt. Verloederen betekent: verruwen, of cultureel en maatschappelijk in verval raken. Het begrip verloedering zou vooral op mensen die graffiti gebruiken minachtend kunnen overkomen.
Maar ten diepste brengt het ook bij de vraag wat normaal is. Bij de vraag of iemand -in een land, een maatschappij, een cultuur die losgeslagen is van de eeuwenlang erkende godsdienstige wortels- nog kan weten wat normaal is. Die vraag vormt tevens een uitdaging voor mensen die bij de Bijbel leven.