Lauwe gemeente
Openbaring 3:16
„Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch koud, noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.”
De Heere kende hun staat van zeer nabij. Hij getuigt dat ze noch koud, noch heet waren. Onder alle zeven Aziatische gemeenten was die van Laodicea een van de allerslechtsten. Want in de andere zes gemeenten werd nog iets goeds gevonden, dat de Heere Jezus in hen prijst, voornamelijk in de gemeente van Smyrna en Philadelphia. In die steden wordt niets berispt. Maar in de gemeente van Laodicea wordt niets geprezen dat goed in hen was. Hier was het verval in godzaligheid en de ijverloosheid bijna algemeen. En dat was al vroeg begonnen. Want Paulus liet Archippus, een leraar en opziener te Laodicea, in zijn tijd al vermanen dat hij de bediening die hij aangenomen had, in de Heere ook zou vervullen (Kolossenzen 4:17). Dit was tot een teken dat de leraars toen al vermaand moesten worden.
Er zullen ongetwijfeld nog wel enige godzaligen in Laodicea zijn geweest. Maar hun getal zal zo klein geweest zijn en de algemene lauwheid zal ook deze zo bevangen hebben, dat het niet de moeite waard was onder hen hier enige uitzondering te maken. De Heiland richt Zijn reden in het algemeen tot de gehele kerk van Laodicea en getuigt van hen dat ze noch koud, noch heet waren.
Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen (”Veertien nagelaten biddagpredikaties”, 1840)