Pauluskerk
De Rotterdamse wethouder Van den Anker wil een eind maken aan de opvang van drugsverslaafden in de bekende Pauluskerk. Dat lijkt, op het eerste gezicht, niet zo best. Is de overheid op die manier niet bezig de kerk te beknotten in het verwezenlijken van haar opdracht?Zorg voor ellendigen, armen en verdrukten is een van de zeer wezenlijke taken van de christelijke gemeente. De profeet Jesaja zei in het Oude Testament dat het God aangenaam is „dat gij de hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen in huis brengt.” Huichelaars doen dat niet. Die hebben genoeg aan hun vroom vernis. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan vormt een navolgenswaardig voorbeeld van hulpverlening. Gaat de wethouder haar boekje niet een beetje te buiten?
Volgens Van den Anker gaf de aan de Pauluskerk verbonden predikant ds. H. Visser de opvangplek voor drugsverslaafden nationaal en internationaal grote bekendheid. Dat is waar. Er komen tal van verslaafden op af. Van her en der. En het lijkt erop dat de wethouder de enkele aantrekkingskracht op verslaafden als reden tot sluiting beschouwt. Valt zo’n argument als valide aan te merken?
Nee. Als dat alles was, zou er sprake zijn van het beperken van de kerk in een van haar wezenlijke taken. Ook de Heere Jezus Zelf ontving talloze tollenaren en zondaren. Farizeeërs beschimpten Hem daarom. Hij trok zich daar niets van aan. Toevlucht bieden aan de slechtsten hoort bij de dienende taak van de kerk.
Maar dat is voor wat betreft de Pauluskerk niet alles. Zij oefent aantrekkingskracht uit op een verkeerde manier. Door toegeeflijkheid ten aanzien van het kwaad. Daar gaat het om. Ds. Visser liet -tot justitie daar vorig jaar een eind aan maakte- huisdealers toe in de kerk.
Iemand mag bewondering koesteren voor de concrete bemoeienis van een hulpverlener met een schijnbaar onoplosbare problematiek. Maar daarbij mag de helper niet zelf meegaan over de grens van de zonde.
Vanuit deze optiek verdient het idee om de Pauluskerk als opvangplaats te sluiten bijval. Toch heeft Van den Anker voor dit aspect weinig aandacht. Waarom? De regels ten aanzien van het gebruiken van drugs in de Nederlandse samenleving zijn nog altijd te soepel. De bij velen heersende ideeën kennen elk individu het recht toe om z’n eigen leven te verwoesten. Als hij of zij dat wil. Hoewel er sprake schijnt van enige kentering. In zo’n situatie is het moeilijk om als wethouder te zeggen: U leeft te losbandig.
De wethouder gooit het over een andere boeg. Ze bestrijdt de overlast in de buurt. Velen vallen haar daarin bij. Maar daarmee blijft de wortel van het kwaad buiten schot: het feit dat de overheid de rekening gepresenteerd krijgt van een door velen aanvaarde losse, normloze levensstijl.
De wethouder heeft nog geen oplossing voor hulp aan de mensen die ineens niet meer terecht zouden kunnen bij de Pauluskerk. Daar mag ze zich niet met een Jantje van Leiden van afmaken. Als uiterste middel denkt ze aan een plek waar verslaafden geen behandeling meer ontvangen. Een plaats waar ze anderen geen overlast kunnen bezorgen. Dat is een nette formulering voor opsluiten. Ook hiervan geldt dat zoiets moeilijk hardop valt te zeggen. Kan door zoiets niet binnen de kortste keren een rel ontstaan?
Te vrezen valt dat de drugsverslaafden uiteindelijk het kind van de rekening worden. Orthodoxe gereformeerden zeggen dan misschien: eigen schuld. Dat is waar. Maar kennen wij ook mededogen? De bewogenheid met zondaren zoals de Zaligmaker die tentoonspreidde? Of de overheid het nu af laat weten of niet: laat de christelijke kerk niet een burgerlijk instituut worden dat ellendige zondaren negeert.