„Een mooi landschap is niet hetzelfde als natuur”
Hendrik van der Weijden maakt zich zorgen over de toekomst van de natuur in Nederland. „Weidevogels en zeldzame planten zie je steeds minder.” Hij hield jarenlang de ontwikkeling van de natuur bij. Om de natuur te redden, moet volgens hem het slootpeil omhoog.
„Zie je die mooie brede sloten? Daarin groeit krabbenscheer, een zeldzaamheid in Nederland. Omdat deze boer het slootwaterpeil niet verlaagt, kan deze plant hier groeien.” Hendrik van der Weijden heeft de uren die hij jarenlang doorbracht in de polders van het Groene Hart niet geteld, maar het zijn er veel, heel veel. In 1964 kwam hij in dienst bij Staatsbosbeheer. Zijn taak: onderzoeken welke natuur gespaard moet blijven bij grondruil en landinrichtingsprojecten.
Hij is het zijn hele leven blijven doen, al was het niet altijd in dienst van Staatsbosbeheer. Na zijn pensionering brengt hij de dagen nog steeds graag door in deze polders, waar weilanden, boerderijen, sloten, koeien en bochtige weggetjes het beeld bepalen. Zo op het eerste gezicht is er in al die jaren niet eens zo heel veel veranderd. Natuurlijk, de stallen zijn gegroeid, net als het aantal koeien. Maar de weilanden zijn nog even groen, de weggetjes nog even bochtig.
Grutto’s
Schijn bedriegt, waarschuwt Van der Weijden. Hij heeft de uitgevoerde inventarisaties allemaal bewaard en ze voor deze gelegenheid verspreid over de keukentafel. Zijn voornaamste conclusie: in al die jaren zijn veel plantensoorten verdwenen en is het aantal weidevogels drastisch afgenomen. „Het aantal grutto”s, een typisch Hollandse weidevogel, is met 80 procent verminderd sinds ik ben begonnen met tellen. Het aantal kieviten is zelfs nog sneller gedaald.”
Ontginning
De teloorgang van de Nederlandse natuur begon in de jaren dertig van de vorige eeuw, vertelt Van der Weijden. „In die tijd zijn veel woeste gronden, vooral moerassen, ontgonnen.” Zo werd veengrond omgezet naar geschikte grond voor landbouw. Maar dat is niet het enige. „Tot 1900 vormden de boer en de natuur een harmonieus geheel. Je had de boerderij, daarachter het weiland, daar weer achter het hooiland. Dat werd maar één keer per jaar gemaaid, waardoor er een bloemenrijkdom ontstond die vergelijkbaar was met die van een alpenwei. De boerderij en het bemeste weiland waar de koeien liepen, vormden het cultuurdeel, het hooiland het natuurdeel.”
In 1954 introduceerde minister van Landbouw Sicco Mansholt de ruilverkavelingswet. Dit had te maken met de enorme versnippering, boeren hadden overal kleine stukjes grond. De gronden kwamen door de ruilingen dichter bij de boerderij te liggen en werden vanaf dat moment intensiever bewerkt, waardoor het verschil tussen het natuur- en het cultuurdeel wegviel. Het oorspronkelijke hooiland werd nu veel vaker en vooral vroeger in het jaar gemaaid. Dit was funest voor broedende weidevogels en hun jongen, vertelt Van der Weijden. „Die werden vaak overreden.”
In 1989 werd het Natuurbeleidsplan vastgesteld. Het doel: met een minimaal verlies aan landbouwgrond een maximum aan natuurwaarden behouden. „Iedereen was enthousiast.” Maar de praktijk was weerbarstig, want de overheid moest de percelen die als natuur werden aangewezen zelf kopen. „De politiek bepaalde dat de overheid daar niet meer dan de agrarische waarde voor mocht betalen. Terwijl dit wel gebeurde met landbouwgrond die was bestemd voor huizen- en wegenbouw. Heel jammer, want zo prijsde de overheid zichzelf uit de grondmarkt.” Pogingen die de overheid deed om verschillende natuurgebieden op elkaar te laten aansluiten, mislukten daardoor vaak.
Dat de boeren vanaf de jaren zeventig veel vaker gingen maaien, had alles te maken met verlaging van het slootpeil in de veengebieden. Zodoende kon er eerder worden gemaaid, omdat de grond droger werd. „Het peil mocht worden verlaagd tot maximaal 60 centimeter beneden maaiveld. Die 60 centimeter werd vanaf dat moment de nieuwe norm.” Hierdoor groeien sommige grassoorten veel beter, maar verdwenen andere gras- en plantensoorten. „Ik zat namens de milieuorganisaties in het waterschap en heb me hier altijd tegen die lage peilen verzet.”
Bodemdaling
De verlaging van het slootpeil had nog twee andere gevolgen: bodemdaling en een verhoogde uitstoot van broeikasgassen. „Door de daling van het waterpeil worden de veenlagen aan meer zuurstof blootgesteld en treedt mineralisering op, waar het gras van profiteert. Als gevolg van deze versnelde vertering van de bodem, eigenlijk gaat het om een vorm van roofbouw, daalt de bodem met ongeveer een centimeter per jaar. Daarbij komen stikstof en broeikasgassen vrij. Dit betreft ongeveer 3 procent van de nationale uitstoot, waarbij de uitstoot van lachgas nog niet eens is meegerekend.”
Van der Weijden heeft minister Carola Schouten (Landbouw) daarom een brief gestuurd: beperk de verlaging van het grondwaterpeil. Hij vreest dat de brief niet op haar bureau is beland, want tot nu toe lijkt het ministerie niet aan een dergelijke maatregel te willen denken. „Ik pleit voor een slootpeil van 40 centimeter. Dat is genoeg voor een levensvatbare veehouderij, heeft het Veenweide-Innovatiecentrum in Zegveld uitgerekend, en maakt een enorm verschil voor de biodiversiteit en het klimaat.”
Van der Weijden begrijpt niet waarom de discussie bijna nooit over de verhoging van het slootpeil gaat om de biodiversiteit te vergroten. „Natuurlijk, dat we de stikstofuitstoot verminderen is ook belangrijk. Want ook deze is slecht voor de biodiversiteit. Stikstof kun je vergelijken met Pokon: sommige planten gaan er heel hard van groeien, terwijl alle andere plantensoorten en de insecten die daarvan profiteren, verdwijnen.”
Ontzag
Van der Weijden begrijpt best dat mensen het Groene Hart nog steeds heel mooi vinden.
„Maar dan hebben ze het over het landschap, het gaat mij ook om de natuur. Dat is voor mij de kosmos, het totaal aan planten en dieren. Die natuur is in de wereld verdeeld in verschillende zones. Oerwouden, woestijnen, berggebieden, maar ook gebieden zoals je die in Nederland ziet. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid als christen om daarvoor op te komen, want God vraagt van ons de aarde niet alleen te bebouwen, maar ook te bewaren. De natuur is voor mij een schatkamer, en in Nederland zijn we verantwoordelijk voor het deel dat wij van God hebben gekregen. De grutto, bijvoorbeeld. Tachtig procent van de grutto’s op aarde leeft hier, terwijl hun aantal snel afneemt. Grutto’s moet je dus niet alleen voor wat vogelliefhebbers in stand houden.”
Al lijken het belang van de boer –een laag waterpeil zodat er veel gemaaid kan worden– en dat van de natuurbeschermer –een hoog waterpeil zodat er meer planten kunnen groeien– in strijd te zijn met elkaar, het is zeker niet zo dat boeren tegenover de natuur staan, benadrukt Van der Weijden.
Aan de stok
„Natuurlijk, ik heb het best weleens met boeren aan de stok gehad. Maar de meesten zijn van goede wil, wanneer ze maar een toekomstperspectief hebben. Wanneer ze willen meewerken aan natuurbehoud, vind ik dat de overheid de wil moet tonen hen te compenseren.” Dat dit kan, toont de boer die krabbenscheer in zijn sloot heeft aan. Van der Weijden hielp hem bij een subsidieaanvraag hiervoor.
Dat is de richting die we op moeten, vindt Van der Weijden. „Boeren hebben nu vaak niet eens in de gaten dat hun activiteiten invloed hebben op de biodiversiteit. Maar wanneer boeren en natuurorganisaties elkaar weten te vinden, kunnen we weer toe gaan werken naar een meer harmonieuze verhouding tussen natuur en cultuur. Al konden we maar de helft van de oorspronkelijke natuurlijke rijkdom terugkrijgen.”