Laaggewaardeerd werk is motor van samenleving
Zinloos, zo noemde ooit een universitair docent geschiedenis het werken in de huishouding. „Heb je de afwas klaar, dan staan er weer vuile kopjes op het aanrecht.” Hij is niet de enige. Routineklussen, thuis of buitenshuis, worden vaak als zinloos ervaren.
Het is een bijna niet te stoppen cyclus die huisvrouwen dag in dag uit afwerken: wassen, stoffen, zuigen, eten koken. Een haast geestdodende routine waar nauwelijks eer aan valt te behalen. Hoeveel vrouwen vragen zich soms niet af waarvoor ze het doen? Zo bezien is het niet vreemd dat huismoeders ”zinvol” werk buiten de deur zoeken. Soms om financiële redenen, soms om hun papieren geldig te houden (bijvoorbeeld artsen), maar niet zelden om even uit de dagelijkse sleur te zijn.
De vraag naar de zin van hun bezig zijn kan mensen bezetten. Daar worstelen niet alleen huisvrouwen mee, maar ook fabrieksmedewerkers die elke dag hetzelfde werk moeten doen. De routine maakt dat ze er nauwelijks nog uitdaging in vinden. De sleur dooft elk enthousiasme en dringt de vraag naar de zin van hun werk op. Deze mensen krijgen misschien geen burn-out van de werklast, maar raken soms depressief omdat ze twijfelen aan hun nut voor de samenleving.
Dat wordt nog erger als er vanuit de omgeving met een zekere neerbuigendheid op hun werk wordt neergekeken. Conciërges, medewerkers van de vuilnisdienst en plantsoenarbeiders weten ervan mee te praten. Anderen kunnen meewarig naar hun drukdoenerij kijken en maken daar soms laatdunkende opmerkingen over. Volgens de heersende visie op wat ”succes” wordt genoemd, tellen deze mensen doorgaans niet mee. Vaak leeft het gevoel dat ze nauwelijks een bijdrage leveren aan de samenleving. Let maar eens op tijdens verjaardagen: degenen die een mooie carrière in het bedrijfsleven hebben doorlopen of (ja, ook dat) een ambtelijke of leidinggevende plaats in het kerkelijk leven innemen, zijn de mensen aan wie het woord wordt gegund. Hun verhaal is interessant, hun mening telt. Maar de belevenissen van iemand die ”maar” plantsoenmedewerker is, zijn niet de moeite waard.
Dat gebrek aan waardering, dat zoeken naar de zin van routinematig werk, is toch echt misplaatst. Dat huismoeders een belangrijke en zware taak hebben, weet elke huisvader (om maar even in het oude rollenpatroon te blijven). Hoeveel mannen, ook zij met een ”loodzware” baan, zijn niet totaal versleten als ze een dag de taak van hun vrouw in het huishouden hebben overgenomen?
Belangrijker is dat men wel kan zeggen: het is allemaal routine en weinig zinvol, maar daarvan terugkomt als men zich even indenkt wat er gebeurt als deze weinig gewaardeerde werkzaamheden even worden nagelaten. Wat als de vuilnismannen het werk neerleggen? Burgers zitten dan binnen de kortste keren in de grootste problemen. Alleen de ratten vieren feest. Wat als de huishoudelijke dienst van een bedrijf of instelling stopt met werken? Wie even nadenkt, weet dat de directeur makkelijker een paar dagen kan worden gemist dan een conciërge.
Dit rechtvaardigt de stelling dat routinematig werk (vaak uitgevoerd door laaggeschoolden) essentieel is voor het functioneren van de samenleving. Daarom verdient dit werk meer waardering. Ook de welgestelde zakenman of de gelauwerde professor kan niet comfortabel leven zonder dat voor hem of haar de was wordt gedaan, de ramen worden gelapt en het vuil wordt opgeruimd.
Meer waardering van de omgeving is overigens niet het enige dat nodig is. Ook de werkers zelf moeten soms met andere ogen naar hun dagelijkse doen leren kijken. Wie dat voortdurend door een sombere bril doet en zich steeds weer de vraag stelt of het zin heeft, komt in een negatieve spiraal terecht. Wie hetzelfde werk met een positieve grondhouding doet, beleeft meer vreugde.
Balans opmaken
De Amerikaanse blogster Emma Scrivener geeft daar een mooi voorbeeld van. Aan het eind van de dag maakt ze de balans van haar werk op. Eerst doet ze dat met een negatieve kijk, daarna met een positieve bril op:
„Het was vandaag allemaal niks. Eigenlijk heb ik niets gedaan. Zeg nou zelf. Ik moest onze jongste zoon een paar keer ervan weerhouden in de wasmachine te klimmen. Ik heb de koelkast schoongemaakt, de poes te eten gegeven, mijn zoon schone luiers gegeven. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat hij niet met zijn vingers in een stopcontact mag zitten, de kat niet aan zijn staart mag trekken, het plastic bestek niet in het toilet mag gooien. Ik heb, alsof ik vuilnisman ben, het afval naar de container gebracht. Daarna een halve email geschreven, een formulier voor de school ingevuld, een sms gestuurd naar een vriendin, naar een psalm geluisterd. Ik ben even naar de winkel geweest, heb daarna de strijk gedaan en eten gekookt. Mijn zoon van vier gooide het eten op de grond, dus dat kon ik opruimen. Om mijn zoon plezier te doen, gromde ik als een vrachtauto. Had contact met de school over mijn dochter en daarna ben ik het avondeten gaan koken. Nou dat was dan mijn dag.”
Nu haar positieve kijk op dezelfde dag: „Ik zorgde voor een klein mens die nog niet voor zichzelf kan zorgen. Ik hield een klein stukje van deze aarde schoon en ordelijk en ik creëerde een huiselijke sfeer. Kreeg de vrijheid en gelegenheid om naar inspirerende woorden van een psalm te luisteren. Ik voltooide essentiële administratieve taken en investeerde in de opleiding van mijn dochter. Nam de tijd om voedsel voor mijn geliefden te kopen en klaar te maken. En ik zorgde ervoor dat mijn man de rust, tijd en ruimte had om zijn goddelijk beroep uit te oefenen.”
„Hoge taak”
Sommigen zullen dit een cosmetische upgrade van het routinewerk noemen. Maar de christelijke pedagoog Jan Waterink schreef in het tijdschrift Moeder: „Niet de waardering van de omgeving zal uiteindelijk de huisvrouw motiveren, maar het diepe besef dat ze als moeder een hoge taak mag vervullen, moet de vreugdebron van haar werk zijn.”
Dat geldt allen die routinematig werk doen. In mijn jeugd was er in Ridderkerk een plantsoenarbeider die vaak zei: „Het werk dat ik mag doen, is een bijzondere genade. De distelen die ik elke keer maar weer moet opruimen, herinneren mij aan mijn zondigheid. De mooie bloemen die ik zie, zetten me stil bij Gods genade dat Hij de schepping nog steeds onderhoudt. En schoffelen doe ik opdat in het plantsoen nog meer de schoonheid van Gods schepping zichtbaar wordt.” Wie op deze manier eenvoudig werk doet, is een gelukkig mens.