Overblijfsel
Jesaja 29:18
„En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien.”
Waar vinden wij een gelijkenis van die diepe geestelijk slaap? Denkt u dat er sinds die tijd geen kerk aan deze, door de Heilige Geest hier beschreven, gelijk bestond? Dan bedriegt u uzelf! De uitwendige kerk van de dagen die wij beleven, is volkomen aan de bovengenoemde gelijk. Geen afschildering van de kerk zou daaraan beter kunnen beantwoorden in al de geringste bijzonderheden, in levendigheid, in nauwkeurigheid en kracht dan die van onze dagen en ons geslacht! Hoe duidelijk zijn de kenmerken die ik opgenoemd heb, aan het voorhoofd van de kerk geschreven! Die wil en kan, moet ze zien.
Heeft God dan Zijn volk verstoten? Is Hij van Zijn gemeente geweken? „Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging van geslacht tot geslacht een einde? Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten?” Nee, dat zij verre! Hij heeft Zichzelf „een overblijfsel” behouden. Daarom lezen wij in deze tekst: „Te dien dage.” De dag van algemene slaap, van algemene onkunde, algemene huichelarij, algemene verwarring en algemene opstand. „Te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks.” Wij zien hier een straal der zon door de duistere wolken breken die zich over de aarde verspreiden. De Heere blijkt steeds ten goede van Zijn volk te zijn. En opdat men zich niet zou vergissen, zijn zij hier door bijzondere kenmerken omschreven.
J. C. Philpot, predikant te Oakham en Stamford
(”Vreugde in de God van Israël”, 2007)