Geen lange omwegen
Jesaja 11:1
„Want er zal een Rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen.”
Hoewel wij afstammen van de heidenen, die afgesneden werden van Gods Koninkrijk, toen Hij een bepaald volk heeft verkoren tot geloof en dit als Zijn aparte woning van verblijf heeft willen hebben, en al zijn wij vreemdelingen ten opzichte van Gods Koninkrijk, toch is Jezus Christus voor ons tot Verlosser gekomen, zoals Paulus getuigt. Want, na gezegd te hebben dat Hij dienaar der besnijdenis is volgens de beloften die aan de vaderen zijn gegeven, zegt hij: „Gij heidenen, verheerlijkt God om de barmhartigheid die u is bewezen” – alsof hij zei, dat dit aan Abrahams geslacht gegeven voorrecht ons met allen gemeen is; dat in de tweede plaats wij ook delen in dit leven, dat ons door Gods Zoon is aangebracht. Wij kunnen dan ook nu genoegzaam verzekerd zijn, dat wij, wanneer wij al ons vertrouwen stellen in Jezus Christus, door Hem, zullen worden aangenomen, en dat men niet moet vrezen, dat Hij ons niet zal willen kennen, en zelfs dat wij geen lange omwegen moeten maken om bij Hem te komen, aangezien Hij ons zó met een onverbreekbare band met Zich heeft verenigd. Hierop mogen wij wel letten, opdat wij niet zijn als deze arme afgodendienaars van het pausdom, die van de ene kant naar de andere zwerven om maar beschermheiligen te hebben, die voor hen gunst bij God moeten verwerven, maar rechtstreeks komen tot Gods Zoon.
Johannes Calvijn, reformator te Genève (”Het gepredikte Woord”, 1978)