Buitenland

Het Britse districtenstelsel heeft schoonheid, maar is echt uit de tijd

Wat de Britten na de brexit allemaal willen gaan exporteren, is gissen. Maar hopelijk niet hun verkiezingssysteem. Want dat vertekent de uitslagen bij voorbaat.

20 December 2019 14:24Gewijzigd op 16 November 2020 17:48
Het Britse verkiezingsstelsel levert veel vertekening op. beeld AFP, Paul Ellis
Het Britse verkiezingsstelsel levert veel vertekening op. beeld AFP, Paul Ellis

Nooit vergeet ik die opmerking van dat Engelse parlementslid. We bespraken de komende verkiezingen en ik mompelde iets als „stemmen winnen.” Waarop hij zei: „Wij zijn niet bezig stémmen te winnen, wij zijn erop uit distrícten te winnen.”

In die ene opmerking ligt een sleutel om het Britse stelsel te begrijpen. In de 650 kiesdistricten zijn kandidaten van diverse partijen. Wie de meeste stemmen krijgt, mag naar Londen.

Let op: de kandidaat met de mééste stemmen. Hij hoeft niet véél stemmen te krijgen. Als er veel kandidaten meedoen in een district, kan hij met 10 of 20 procent worden gekozen. Het gaat om winnen.

Het stemmenaantal is maar voor één ding belangrijk: hoe groot is mijn overschot? Iemand met 10.000 stemmen meer dan de concurrent is in een volgende ronde moeilijker weg te krijgen dan een kandidaat met een meerderheid van 10. Partijen richten zich in de campagne op díe districten waar de meerderheid klein was (de zogeheten marginale zetels). Daar zitten de kansen.

Dit is typisch een systeem uit oude tijden. De regio werd vertegenwoordigd, niet de individuele kiezer.

Toch wringt het hier en daar. De Schotse Nationale Partij (SNP) haalde 48 zetels, met slechts 3,9 procent van de stemmen. Daartegenover staan de Liberaal-Democraten: die haalden 11 zetels, met 11,5 procent. De liberalen hadden dus bijna drie keer zoveel stemmen, maar kregen nog geen kwart van de zetels. In Noord-Ierland kreeg de Democratic Unionist Party (DUP) met niet meer dan 0,8 procent van de stemmen zelfs 8 zetels.

Natuurlijk ken ik het antwoord: SNP en DUP zijn regionale partijen, waarvan de kiezers allemaal dicht bij elkaar wonen. Die halen dus makkelijker een meerderheid in een district dan een nationale partij. Toch is het krom dat een partij die 14 keer zoveel stemmen haalt (de liberalen tegenover de DUP) slechts 1,25 keer zoveel zetels heeft.

Ook bij landelijke partijen zie je vreemde effecten. Theresa May wordt gezien als de verliezer van de verkiezingen in 2017. Ze haalde echter 42,4 procent; daar zette Boris Johnson vorige week slechts 1,4 procent bovenop. Maar de zetelwinst was 48. May wón 5,5 procent op David Cameron in 2015; alleen dáálde ze 13 zetels. Antwoord: stemmenwinst zet zich alleen om in zetelwinst als het verschil met de andere partij groter wordt. Labour boekte in 2017 immers ook 40 procent. In 1997 kreeg Tony Blair met de Labourpartij maar liefst 418 zetels met ‘slechts’ 43,2 procent. De reden toen dat de Conservatieven bleven steken op 30,7 procent.

In 2015 schreef ik dit ook al. Daarom aarzelde ik of ik het opnieuw aan de orde zou stellen. Maar ik vond zoveel voorbeelden van vertekening in de uitslag van vorige week, dat ik er toch nog eens op terugkom.

Getuigt dit trouwens niet van een typisch Nederlandse blik, die er helemaal van uitgaat dat aantallen stemmen zich moeten omzetten in zetels? Uiteraard, daarom verschijnt dit stukje ook in een Nederlandse krant. Terwijl hier in Groot-Brittannië nauwelijks discussie over bestaat. Maar voor het geval de Britten hun systeem willen gaan exporteren, dan heb ik gewaarschuwd.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer