Zending
Zo haast had de profeet die weldaad niet ontvangen, of hij was zeer levendig en vaardig in de dienst van zijn Koning om als een held zijn pad te lopen en zelfs te treden in het slijk van de straten, tot wie hij ook door zijn Meester werd gezonden. God had immers zo haast deze woorden niet gesproken „Wien zal ik zenden?”, of hij antwoordde: „Zie, hier ben ik, zend mij heen.” Het is een korte vraag met een kort antwoord.De Messias toont hier dat Hij Zijn dienaars ook kan bevelen om in Zijn naam uit te gaan. Want zodra onze Godsgezant van zijn schrik is bekomen, geeft hij op die vraag direct een antwoord: Zend mij heen! Hieruit zien we dat alle ware dienaars een wettige roeping en zending van God moeten hebben.
Ook denk ik dat de Heere de bereidwilligheid van Zijn knecht heeft willen beproeven om te zien hoe genegen hij nu zou zijn om Zijn raad te dienen. Daarom wordt de profeet deze vraag gesteld: Wie zal ik zenden? Zo haast was zijn tong niet gezuiverd van zondige onreinheid of hij rijst op uit het stof van de aarde en biedt zijn diensten aan met een gewillig hart. Hij zegt: Zend mij heen. Hij die tevoren zo geaarzeld en gevreesd heeft, is nu getroost en vaardig als een held om zijn pad te lopen. Hij, die tevoren uitriep: „Wee mij”, durft nu zijn hoofd opsteken.
W. Themmen, predikant te Northorn (Een weeklagende Godsgezant, 1730)