Bevindelijke heilsweg bij Lampe in kaart gebracht vanuit liefde en ootmoed
De heilsgeschiedenis wordt bij de piëtist F. A. Lampe versmald tot de bevindelijke heilsweg van de gelovige. „Hij classificeert groepen van gelovigen, maar wel genormeerd door ootmoed en liefde.”
Dat stelde G. H. Leurdijk maandag tijdens de verdediging van zijn proefschrift aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Ds. T. Brienen gebruikte in 1974 het woord classificatiemethode om de prediking van de Nadere Reformatie te typeren. De term riep destijds kritiek op. Prof. dr. A. Baars (Apeldoorn) vroeg zich maandag af of classificatie als systeem kenmerkend is voor het werk van Lampe (1683-1729), bijvoorbeeld omdat die allerlei onderverdelingen maakte tussen (on)bekeerden en gelovigen, zoals Leurdijk weergeeft.
De promovendus stelde dat dit vooral het geval is in Lampes boek ”De verborgenheid van het genadeverbond”. Maar deze „geestelijke snijkunst” is ook te vinden in Lampes preken. Zo correspondeert de geloofsweg van Israël met verschillende typen van gelovigen en klassen van hoorders. Er was –in de lijn van ds. Brienen– bij Lampe sprake van een „classificatiesysteem.”
Vormen Lampe en zijn volgelingen eigenlijk niet een substroming van de christelijke verlichting, zo vroeg Viktoria Francke (Halle). „Wel een variant van de verlichting, maar toch nauw verweven met het piëtisme”, zo antwoordde Leurdijk. De grootheid van Lampe ligt volgens hem in diens samenvoeging van voetiaanse spiritualiteit, de coccejaanse verbondsleer en cartesiaans denken. Met de laatste richting kwam ook de rede mee in de analyse van vroomheid en bevinding. Maar die rede speelde óók een rol in de exegese van de Bijbel, zoals Lampes visie op de Logos in Johannes 1, die volgens hem niet de basis vormt van de gereformeerde leer over het voortkomen van de Zoon uit de Vader.
Prof. dr. J. Hoek (Leuven) vroeg waarom de bevindelijke lampeanen in Amsterdam zich zo „heftig en ongenuanceerd” tegen de hernhutters keerden. Zij hadden toch raakvlakken? Leurdijk stelde dat de lampeanen beducht waren voor verdeeldheid in de kerk en vonden dat de hernhutters afweken van het gereformeerde belijden, met name op het punt van de eenheid van Woord en Geest. „Hier botsten twee verschillende culturen: de gereformeerde theologie en de vroomheid van de hernhutters.”
Linda Gottschalk (Tyndale Theological Seminary, Badhoevedorp) vroeg naar de relatie van Lampe en zijn school met het puritanisme. Volgens Leurdijk had Lampe meer affiniteit met de neopuriteinen in de achttiende eeuw, hun rationele benadering en hun meer optimistisch mensbeeld.
Prof. dr. W. van Vlastuin (Amsterdam) wilde weten hoe de heilshistorische benadering van Coccejus uiteindelijk kon resulteren in een „vergeestelijkte verbondsleer” bij Lampe. Volgens Leurdijk prees Lampe Coccejus zeer als (eerste) systematicus van de verbondsleer, maar had hij ook vragen. Bij Coccejus overheerste de confrontatie tussen de verschillende richtingen, Lampe was uit op vrede tussen de partijen.
Prof. Van Vlastuin stelde nog even de kritiek van Johan Blaauwendraad op de „standenleer” in de Gereformeerde Gemeenten aan de orde. Lampeaans? Volgens Leurdijk is „verder onderzoek” nodig naar hoe het piëtisme in het Duitse Wuppertal nog doorwerkt in deze eeuw. Het ”hora est” liet hem geen ruimte meer voor verdere beantwoording.
Volgens promotor prof. dr. W. Janse heeft Leurdijk overtuigend aangetoond dat het piëtisme zijn wortels mede had in Bremen en dat de Nederlandse vroomheid aanzienlijk vanuit Duitsland is bepaald, zo zei hij in zijn laudatio. „Vijf van de zes lampeaanse piëtisten hebben in jou de eerste biograaf gevonden. Je archiefonderzoek was fenomenaal.”
Zie ook:
Promovendus Gert Leurdijk: Standenleer gaat terug op verlichte piëtist Lampe, RD.nl (13-12-2019)