Brieven in een gevaarlijke situatie
Titel:
”Briefwisseling”
Auteur: Hermann Hesse en Thomas Mann; uit het Duits vertaald door W. Hansen
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2004
ISBN 9045006316
Pagina’s: 336
Prijs: € 24,90. Van 1910 tot 1955 correspondeerden de schrijvers Thomas Mann en Hermann Hesse met elkaar. In het begin van de briefwisseling domineren de gebruikelijke plichtplegingen, maar vooral vanaf 1931 krijgt de brief het karakter van een uitwisseling van gedachten, waardoor de schrijvers elkaar moreel steunen.
De uit Noord-Duitsland afkomstige schrijver Thomas Mann (1875-1955) en de Zuid-Duits-Zwitserse schrijver Hermann Hesse (1877-1962) genieten beiden grote bekendheid in Nederland. Thomas Mann is de favoriet van de literaire fijnproever die zowel van ironie als stijl houdt. Mann is altijd graag gelezen door leraren Duits die er niet zelden prat op gingen dat zij de Tovenaar -zoals de bijnaam van Thomas Mann luidde- op het strand van Noordwijk aan Zee nog hadden zien schrijven in zijn comfortabele strandstoel.
Hesses faam in Nederland dateert van na de Tweede Wereldoorlog. De hippiebeweging nam hem wegens zijn sympathie voor de oosterse cultuur tot zijn eigen ongenoegen op de schouders. Hesses werk is toegankelijker dan dat van Mann. Daarom is hij een veelgelezen auteur voor de literatuurlijst op school. Mogelijk ook omdat hij de jonge lezer een soort levensles presenteert.
Morele steun
Zowel in leven als in werk vertonen Thomas Mann en Hermann Hesse enige overeenkomsten. Maar de diepgaande verschillen liegen er niet om. Terwijl Thomas Mann zich gaarne de openbare eerbetuigingen liet aanleunen en als begaafd voorlezer zijn toehoorders een unieke ervaring schonk door bijvoorbeeld zijn novelle ”Tonio Kröger” voor te dragen, trok Hesse zich in de loop der jaren steeds meer terug in zijn huis in het Zwitserse Montagnola. Bij het hek van zijn huis liet Hesse een bord plaatsen met de tekst ”Wij verzoeken u om van een bezoek af te zien”. Thomas Mann daarentegen had publiek en applaus nodig om voort te kunnen gaan met zijn werk. Ook wat dat werk betreft is er een diepe kloof tussen Mann, die kunst en moraal als elkaars vijanden beschouwt, aan de ene kant en Hesse met zijn pleidooi voor de vervulling van het leven in innerlijke groei en in dienstbetoon aan de samenleving anderzijds.
Van 1910 tot 1955 correspondeerden Thomas Mann en Hermann Hesse met elkaar. In het begin van de briefwisseling domineren de gebruikelijke plichtplegingen, maar vooral vanaf 1931 krijgt de brief het karakter van een uitwisseling van gedachten, waardoor de schrijvers elkaar moreel steunen. De voortekenen van een drastische verandering van het politieke klimaat zijn niet te negeren. De beide auteurs, die een belangrijke plaats hebben in het fonds van Samuel Fischer, vinden elkaar in het zoeken naar een antwoord op de klemmende vragen aan de vooravond van het Derde Rijk. Voor Hesse hoefde er in zijn politieke opstelling niet zo heel veel te veranderen. Hij was sinds 1914 een vrijgevochten, hyperindividualistische schrijver geweest die in de confrontatie met willekeurig welk autoritair regime zichzelf bleef. Thomas Mann daarentegen had in zijn ”Betrachtungen eines Unpolitischen” (1915-1919) afkeurend over de democratie geschreven en de Duitse ”Kultur” als superieur aan de oppervlakkige Franse ”Zivilisation” geclassificeerd. Mann geeft in zijn brieven ook eerlijk toe dat hij een flinke tijd nodig had gehad om van zijn verheerlijking van het onverwisselbare Duitse ”wezen” af te komen. Of hij er werkelijk ooit van afkwam is trouwens de vraag, getuige zijn roman over de Duitse ziel en de Duitse ondergang: ”Doktor Faustus”.
Welwillend van toon
Deze briefwisseling is zonder meer een belangrijk historisch document. Ze plaatst ons midden in de gevaarlijke situatie waarin zowel Mann als Hesse zich na de machtsovername door Adolf Hitler op 30 januari 1933 bevond. Hesse woonde weliswaar permanent in Zwitserland, maar zijn lezers zaten in Duitsland, evenals alle gelijkgeschakelde organen van de cultuurpolitiek. Bovendien verkeerde uitgeverij Fischer wegens de Joodse eigenaren in permanente angst dat het voldoen aan de wensen van de machthebbers het einde van Fischer Verlag in Berlijn zou betekenen. Onder de uit Duitsland geëmigreerde schrijvers heerste bovendien bepaald geen eensgezindheid. Vijandschap lag ook in Parijs, Moskou en Zürich op de loer.
Mann en Hesse kregen het van tijd tot tijd van twee kanten te verduren. Het gemeenschappelijke lot verklaart waarom de brieven zo welwillend van toon zijn en zelden een oneffenheid of een scherpe opmerking aan elkaars adres bevatten. Hesse en Mann steunden elkaar naar vermogen. Zonder Thomas Mann had Hermann Hesse de Nobelprijs voor literatuur in 1946 vermoedelijk nooit gekregen. Zonder twijfel hadden zij grote belangstelling voor elkaars werk. Daarom zijn de lofprijzingen over en weer bij nieuwe publicaties zeker niet onoprecht. Toch zit er ook een ander element in deze brieven. Vooral bij Hesse komt hier en daar een gevoel van irritatie aan de oppervlakte. Een nonchalante toon is soms hoorbaar die ik niet anders kan uitleggen dan als een teken van verzet tegen de briljante, zeer zelfgenoegzame uitspraken in de brieven van Thomas Mann. Ik denk dat het Hesse allemaal soms te geolied was, te esthetiserend. Hesse werkte graag met zijn strohoed op in zijn moestuin. Thomas Mann zag er nooit anders uit dan als een bankdirecteur.
Klaagzang
Wat ik net poneerde, is echter niet de dominante toon. Dat is veeleer de toon van begrip voor elkaar en instemming met de noden en kwalen van de ander. Bij dat laatste ligt ook de beperking van deze correspondentie. Vooral na 1945 zoeken Hesse en Mann steun bij elkaar in een -vooral van de kant van Thomas Mann geuite- klaagzang over de politieke en culturele rampzaligheden in Europa. Er ontstaat dan een veel te gemakkelijke consensus tussen deze twee zeer verschillende geesten. Het is een consensus vanuit het negatieve. Die is niet sterk. Ik voel me er dan als lezer ongemakkelijk bij.
De editie van de brieven is door Volker Michels uitstekend verzorgd. Bij elke brief staan waardevolle verduidelijkingen. Het nawoord van Anni Carlsson is echter voor de gemiddelde Nederlandse lezer onbegrijpelijk en daarom jammer van het papier. Bovendien zijn haar uitspraken zeer tegenstrijdig.