„Christelijk Nederland heeft maar twee generaties bestaan”
Het Historisch Nieuwsblad organiseerde vrijdag in Amsterdam een collegedag over Nederlandse religiegeschiedenis. Wat bleek? De sprekers zagen die geschiedenis vooral als een verhaal van relatief kleine, overtuigde groepen die invloed probeerden uit te oefenen in een veelkleurige samenleving.
Buiten waait een gure wind. Binnen is de temperatuur nét acceptabel. Goed voor de concentratie, want vier keer een uur lang achter elkaar luisteren, soms zelfs zonder één enkel plaatje voorbij te zien komen – waar vind je dat nog?
Maar de bezoekers (grotendeels oudere heren die waarschijnlijk in hun jeugd nog hebben geleerd lange preken aan te horen) zitten knus dicht op elkaar gepakt in het schip van de fraaie Zuiderkerk in Amsterdam. De koffie is warm. En de betogen van de vier sprekers zijn boeiend genoeg om alle ongemakken te vergeten.
Minderheden
De christenen in de vroege middeleeuwen, de gereformeerden in de vroege zeventiende eeuw, de aanhangers van Abraham Kuyper rond 1900, de kerkgangers in de late twintigste eeuw. Al die groepen vormden stuk voor stuk een minderheid in de Nederlandse samenleving. Volgens prof. dr. Marco Mostert, hoogleraar middeleeuwse schriftcultuur in Utrecht, heeft het ”christelijke Nederland” wellicht maar twee generaties bestaan, begin twintigste eeuw.
Het verhaal van de Nederlandse religiegeschiedenis blijkt zodoende een verhaal van kleine, bezielde groepen die invloed probeerden uit te oefenen in een samenleving waarin ze met veel andersdenkenden te maken hadden. Te beginnen met het Utrechtse klooster van Willibrord.
„Het begint”, zegt Mostert, „met kleine groepen van mensen voor wie het christendom méér is dan uiterlijk gedrag. Die kun je in afzondering samenbrengen, zoals gebeurt in de kloosters. Daar worden kinderen opgevoed, daar wordt onderwijs gegeven. De kloosters zijn in dat opzicht de voorhoede van het christendom. Ze vormen kernen van indoctrinatie, vanwaaruit de rest van de samenleving kringsgewijs gekerstend wordt.”
Aan het begin van de zeventiende eeuw, in de periode waarin de Synode van Dordrecht gehouden wordt, is de situatie anders. Veel Nederlanders noemen zich christen, maar de samenleving is nog altijd verdeeld in verschillende groepen.
Prof. dr. Judith Pollmann, hoogleraar vroegmoderne Nederlandse geschiedenis in Leiden, geeft een glasheldere uiteenzetting van de discussie tussen remonstranten en contraremonstranten over de predestinatieleer en plaatst het hele conflict in een bredere politieke en maatschappelijke context. Maar uit haar verhaal wordt ook duidelijk dat in de zeventiende eeuw lang niet iedereen even religieus is. De helft van de bevolking hoort officieel bij geen enkele kerk, al laten de meesten wél hun kinderen dopen en bezoekt ongeveer de helft van hen ook kerkdiensten.
Weer een paar eeuwen later, in de negentiende eeuw, is het Abraham Kuyper die de pluraliteit van de Nederlandse samenleving juist omhelst. In het sprankelende betoog van prof. dr. George Harinck, hoogleraar geschiedenis aan de Vrije Universiteit en de Theologische Universiteit Kampen, komt Kuyper naar voren als de man die eigenlijk veel toleranter is geweest dan alle liberalen van zijn tijd bij elkaar.
In de tijd waarin Thorbecke het publieke domein neutraal wil maken, en Groen van Prinsterer het protestantse karakter van de samenleving wil benadrukken, komt Kuyper met een nieuwe benadering. Het publieke domein moet niet liberaal óf protestants zijn, maar liberaal én protestants. De kerk zelf moet buiten het publieke domein blijven, maar burgers moeten hun overtuiging inbrengen in het debat.
Kuyper krijgt veel groepen mee in zijn benadering, behalve de liberalen. Harinck: „Liberalen hebben een hekel aan pluraal, zij vinden dat er in het parlement alleen redelijke mensen moeten zitten die op een redelijke manier tot redelijke besluiten komen. De rest is vervuiling, die hoort daar niet.”
Kuypers aanpak leidt tot een actieve samenleving, betrokken burgers, een levendige debatcultuur. „Dat heeft een tijd lang heel goed gewerkt, maar die tijd is voorbij. Eigenlijk domineert nu weer de liberale benadering: het publieke domein is neutraal, dus liberaal, en in het debat doen we het alleen met de rede.”
Secularisering
Prof. dr. James Kennedy, hoogleraar Nederlandse geschiedenis in Utrecht, gaat ten slotte in op de naoorlogse secularisering van Nederland. Als oorzaken noemt hij de behoefte aan „bewust en krachtig breken met een beklemmend milieu”, de horizontalisering van het geloof, de verandering in levensstijl (meer vrije tijd, meer mobiliteit, meer welvaart), sociale zekerheid en het feit dat Nederlandse kerken niet goed aangelegd zijn op het individuele levensgevoel dat jongere generaties kenmerkt.
Toch verdwijnt het geloof volgens hem niet zomaar. Nederlanders blijven religieus, religie speelt nog altijd een rol in zorg, onderwijs en vrijwilligerswerk, migranten geven religies een nieuwe impuls. „En: waarom vinden we liefde belangrijk? Waarom denken we dat kerk en staat gescheiden moeten zijn? Waarom beschouwen we alle mensen als gelijkwaardig? Christelijke waarden zijn, hoewel ontdaan van hun theologische kader, nog altijd sterk aanwezig.”