Rubriek Ter plekke: Een urn in de Bovenkerk
De Bovenkerk in Kampen is wel zo’n beetje dé kerk. Voor mij dan. Hier kerkte in oude tijden mijn voorgeslacht. Trouw kwamen opa en opoe naar de Bôv’nkarke, elke zondag, op hun zondags, maar opa toch op klompen en met de platte pet op z’n hoofd, denk ik, en opoe met de witte Kamper knipmuts.
De St. Nicolaas- of Bovenkerk is een kerk die eerbied afdwingt. Hoewel deze Kamper kathedraal nu zondags schaamteloos in de steek gelaten is, staat hij nog steeds als een toonbeeld van rechtzinnigheid aan de kop van de Kamper Oudestraat, als een hut om in te schuilen. Een baken in de tijd, een plek waar God Zich vinden liet, waar gepreekt is over genade, barmhartigheid en vrede, waar een mus een huis vond en de zwaluw een nest.
Natuurlijk, er waren ook wel tijden dat er onder de hoge gewelven meer politieke vergaderingen dan kerkdiensten werden gehouden, en als de IJssel weer eens overstroomd was, brachten de boeren de koeien naar de hoger gelegen Bovenkerk. En aan de voet van het grote Hinsz-orgel vochten remonstranten en contraremonstranten zonder enige gewetenswroeging hun verschillen uit. Toch is het altijd gebleven, het beeld van de Bovenkerk als dé kerk. Degelijker en onverzettelijker dan de Bovenkerk kon het niet. In deze gotische kruisbasiliek sprak alles van de eeuwige dingen, van hogere waarden. Want op de rand van de kansel heeft altijd deze waarheid gestaan: „En word deser werelt niet gelyk-vormig.” Nou dan.
En nu blijkt er in dit achtenswaardige Godshuis opeens een urn aan een van de muren te hangen. Nou ja, niet opeens natuurlijk. Hij bevindt zich daar al jaren. Al meer dan 200 jaar zelfs. Het zit zo.
Links in het dwarsschip aan de zuidelijke muur bevindt zich een klein gedenkteken van rood marmer met een groene urn erop, ook van marmer. Het herinnert aan viceadmiraal Jan Willem de Winter, geboren te Kampen in 1761 en overleden in Parijs in 1812.
De Winter is bekend geworden door de slag bij Kamperduin in 1797. Hij voerde in de Bataafse en Franse tijd het bevel over onze vloot en onderscheidde zich onder meer in de slag bij de Doggersbank (1781). Na de Pruisische inval week hij als patriot uit naar Frankrijk en keerde in 1795 met het Franse leger terug. Met zijn vlaggenschip De Vrijheid leverde hij in 1797 bij Kamperduin slag tegen de Engelsen. Zijn dappere gedrag kreeg veel bewondering, maar hij moest zich toch als de eerste Nederlandse admiraal aan de Engelsen overgeven.
De Winter bekleedde vervolgens tal van belangrijke functies. Koning Lodewijk Napoleon benoemde hem tot bevelhebber van land- en zeestrijdkrachten. Napoleon raadpleegde hem meermalen vanwege de grote invloed die hij had op zijn landgenoten. De Winter werd onderscheiden met een hoge Franse militaire onderscheiding, het Légion d’Honneur.
Na zijn overlijden, op 2 juni 1812 in Parijs, werd hij als enige Nederlander met veel pracht en praal op kosten van het Franse gouvernement bijgezet in het beroemde Panthéon, de begraafplaats voor belangrijke Fransen. Ds. P. Marron sprak de lijkrede uit.
Voordat De Winter stierf, had hij gezegd dat zijn hart niet in Parijs mocht blijven. Dat moest terug naar Kampen, zijn geboorteplaats. In de stad aan de IJssel lag zijn hart. Daar moest zijn hart worden bewaard. Vandaar die urn, in de degelijke Bovenkerk.