De Peel bevrijd: „Ik sprong bijna op een mijn”
„Een soldaat die in brand stond, sprong in de sloot. Toen hij eruitkwam, begon hij echter weer te branden.” E. M. Kalmeijer-Adamse maakte in Rotterdam meerdere bombardementen mee, maar de ergste verschrikkingen beleefde ze 75 jaar geleden tijdens de bevrijding van de Peel.
Vanwege het toenemende gebrek aan voedsel was ze begin 1943 met andere kinderen uitgezonden naar het platteland. Ze kreeg gastvrij onderdak op een boerderij bij Neerkant, in Zuidoost-Brabant. Daar woonden een ongetrouwde broer en zus, Hendrik en Nel Nijssen. „Ik was 8 jaar. We mochten niet naar school, want er werd gezegd dat Rotterdammers slecht zijn. Na enige tijd moest ik terug naar Rotterdam, maar we hadden het zo fijn dat Hendrik en Nel vroegen of ik bij hen mocht blijven. En dat mocht.”
In oktober 1944 naderden de bevrijders. „Het schieten kwam steeds dichterbij. We zagen brandende vliegtuigen neerstorten. Je kon niet inschatten waar ze terecht zouden komen, dus het was heel beangstigend. Bij de buren mochten we in de schuilkelder. Later moesten we er echter weer uit, want hun familieleden moesten in de kelder. Toen hebben we twee nachten in de openlucht geslapen, in een diep gat. Kort nadat we uit de kelder vertrokken waren, kreeg die een voltreffer. Als wij er nog geweest waren, hadden we het waarschijnlijk niet overleefd.”
Boerderij in brand
Ze kwamen in een andere schuilkelder terecht. „Hendrik keek naar buiten en noemde de ene na de andere boerderij die in brand gestoken werd. Op een gegeven moment moest hij zeggen: „En nu staat onze boerderij in brand.”
Op den duur was er overal vuur, vuur en nog eens vuur. Het was verschrikkelijk. Er kwam steeds meer rook de kelder in, dus we moesten eruit. „Naar de kippenschuur. Niet kruipen, maar plat op de buik”, zei Hendrik. Toch zagen de Duitsers ons en ze beschoten ons, dus Hendrik zei dat we verder moesten schuiven. „Bid maar”, zei hij. Dat deed ik, en ik was helemaal niet bang.
Later zagen we dat er Duitsers in de schuilkelder gingen die wij hadden verlaten. Plat op de buik lukte het ons daar terug te komen. Al vrij snel verschenen er geallieerde soldaten voor de ingang. Die namen de Duitsers mee.
Wij moesten ook weg. Ik zag mijn vriendin en wilde naar haar toe. Net voordat ik de sprong zou maken, werd er gegild dat ik moest stoppen. Het was op het nippertje. Er lagen daar overal ronde landmijnen. Als ik daarop gesprongen was, had me dat het leven gekost.”
Hoge prijs
Overal lagen er doden en gewonden. „Via een smal pad brachten de geallieerde militairen ons naar de enige boerderij waarvan nog een groot deel overeind stond. Alle andere waren afgebrand.
We waren bevrijd, maar tegen een hoge prijs. Ik was toen 10 jaar. Ik had zo veel vuur gezien dat branden me nog jaren hebben beangstigd.
We kregen ergens tijdelijk onderdak, want we hadden geen huis meer. Later, toen ik al weg was, hebben Hendrik en Nel een noodwoning gekregen.
Na de Bevrijding ben ik heel ziek geweest, waarschijnlijk uit reactie. In de koorts ijlde ik over de Duitsers.
Nu mocht ik opeens wel naar school. Vliegtuigen lieten soms zilverpapier vallen; dat verzamelden we in de sneeuw. We hoorden over de honger in het westen en ik dacht: Ik heb vast geen zusjes en broers meer.”
Lege plaats
Kalmeijer vertelt dat haar vader haar in augustus 1945 kwam halen. „Ik had mijn ouders twee jaar niet gezien. Er reden nog weinig treinen, dus vader kwam op de fiets. Toen we bij de ruïne van de boerderij stonden (er stonden nog twee stukjes muur overeind), zei ik: „We maken het hier weer dicht en dan gaan we hier weer wonen, hè, Hendrik?” Ik wilde helemaal niet weg. Maar Hendrik zei geen ja en geen nee. Hij kon er ook niets aan veranderen. Later hoorde ik dat Nel huilend tegen een vriendin had gezegd: „Ik mis Liesje zo.”
Bij vader achter op de fiets ging ik terug naar Rotterdam. Onderweg konden we in een politiebureau overnachten. Daar waren nog veel meer mensen, dus we konden alleen nog op de trap zitten. Zo hebben we geslapen.”
Nog steeds vriendinnen
Ze hield contact met Hendrik en Nel, de broer en zus die haar gastvrij onderdak hadden geboden. „Tot hun overlijden bezocht ik hen elk jaar, eerst alleen, later samen met mijn man. Ik had bij hen een prachtig leven gehad. Het waren de mooiste jaren uit mijn jeugd; ik praat er vaak over.
Met mijn vriendin uit die tijd heb ik na 75 jaar nog steeds contact. Ze nam het voor me toen ik op school werd geplaagd omdat ik uit Rotterdam kwam. We zijn elkaar blijven bezoeken. Dat kan nu niet meer; zij woont in Deurne en ik in Hoogeveen. Maar we bellen en schrijven elkaar nog steeds. Dan praten we nog vaak over vroeger. Het was een geweldige tijd, ondanks de ellende die we rond de Bevrijding hebben meegemaakt.”
Moeizame opmars in Noord-Brabant
Tijdens operatie Market Garden in september 1944 hadden de geallieerde troepen zich in enkele dagen tijd een weg door Brabant gebaand naar Nijmegen en Arnhem. In de periode daarna probeerden ze deze smalle corridor te verbreden. Dat lukte slechts met grote moeite.
Begin oktober zetten de Duitsers de tegenaanval in. Het leidde tot een zware tankslag bij Overloon. Later volgde er zuidelijker in de Peel een nieuw Duits offensief. De bevolking moest nog door een diep dal voordat zij haar vrijheid herkreeg. Intussen startten de geallieerden op 22 oktober onder de naam operatie Pheasant een offensief in westelijke richting. De strijd om ’s-Hertogenbosch duurde zes dagen en kostte ruim 400 soldaten en meer dan 100 burgers het leven. Pas op 6 november waren de Duitsers uit Noord-Brabant verdreven, op een klein bruggenhoofd bij Capelse Veer na.