Curriculum onderwijs mist oriëntatie op verleden
In de voorstellen van het curriculum voor primair en voortgezet onderwijs ontbreekt helaas grotendeels de notie dat we moeten inzetten op het inwijden van onze leerlingen in de wijsheden van een gedeelde geschiedenis.
Afgelopen week werden de voorstellen van het nieuwe curriculum voor primair (po) en voortgezet onderwijs (vo) gepubliceerd. Het mag als een voordeel benoemd worden dat bij deze vernieuwing er een oprechte poging gedaan is om het werkveld erbij te betrekken. Bij voorgaande vernieuwingen liep het op dit punt nogal eens mis. Het mag en kan daarom zeker niet door onderwijsmensen geframed worden als ”zonder ons over ons”. Het werk van al deze onderwijsmensen verdient het om serieus genomen te worden.
Er is ook een mooie poging gedaan om nieuwe thema’s te adresseren, thema’s die in het huidige onderwijs zeker aandacht vereisen. Daarbij denk ik aan nieuwe leergebieden als burgerschap en digitale geletterdheid. Ook de Biestiaanse drieslag (afkomstig van de pedagoog Gert Biesta), waarbij evenwichtig aandacht gegeven wordt aan kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming, wordt toegepast. Dat gebeurt overigens niet overal even consequent. Niettemin, scholen moeten zelf met deze voorstellen aan de slag gaan. Het commentaar dat we over twee jaar alles weer vergeten zijn, vind ik te relativerend.
Tijdloze kant
Het is echter ook de opdracht van (reformatorische) scholen voor po en vo om niet alles in dit nieuwe curriculum zomaar te accepteren. Er is zeker kritiek mogelijk en ook nodig. Zo merk ik te weinig het besef dat onderwijs naast een tijd-betrokken kant ook een tijd-loze kant heeft. Die tijdloze kant mag best meer benadrukt worden, om niet bij voorbaat en wellicht onbedoeld veel werk van docenten en onderwijzers te diskwalificeren. Het lijkt ‘in’ te zijn om te spreken van de achterlijkheid, de verstarring en de verstening, ja zelfs de schadelijke invloed van ons onderwijs. Onderwijs zou via docenten gericht zijn op beheersing en niet op vrijheid. Mijn hele onderwijsleven hoor ik al de roep dat het onderwijs jongeren veel beter moet voorbereiden op een snel veranderende toekomst.
De noodzaak om het curriculum van tijd tot tijd tegen het licht te houden, mag mijns inziens niet samengaan met de verzuchting dat het onderwijs van nu hopeloos achterloopt. Dat was helaas wel de dominante observatie die de start van het opzetten van dit nieuwe curriculum markeerde. Toenmalig staatssecretaris Dekker, die aan de wieg stond van deze curriculumvernieuwing, kon het niet laten dat met een zekere regelmaat te noemen. Het onderwijs zou met de middelen van vroeger leerlingen voorbereiden op de wereld van gisteren. Die populaire retoriek is medeverantwoordelijk voor een voedingsbodem voor vernieuwingen die ogenschijnlijk vooruitstrevend zijn, maar evenzeer ondoordacht. En de geschiedenis heeft bewezen dat dit meestal niet goed afloopt.
De notie dat goed onderwijs en een helder curriculum per definitie alles te maken hebben met onze geschiedenis, is in het nieuwe curriculum grotendeels afwezig. Goed onderwijs is echter, als het goed is, doordrenkt met geschiedenis. We zouden de basishouding moeten hebben dat, hoe luider de roep om radicale vernieuwing en herstructurering, des te meer we moeten inzetten op het inwijden van onze leerlingen in de wijsheden van een gedeelde geschiedenis. En dat kan veel beter via de traditionele vakken dan in leergebieden die vakoverstijgend zijn, zoals die in het nieuwe curriculum worden voorgesteld. Vakken worden niet voor niets disciplines genoemd, ze disciplineren het denken en leren van onze leerlingen.
En hoewel de vakken niet direct worden geschrapt, kunnen deze aanpak en de gebrekkige verhouding tot alles wat de geschiedenis ons al geleerd heeft over goed onderwijs opnieuw leiden tot een inflatie van kennis en verdere achteruitgang van de onderwijskwaliteit, een achteruitgang die volgens een recent inspectierapport al ruim twintig jaar aan de gang is. Het is niet zonder reden dat die achteruitgang samenvalt met de start van majeure vernieuwingen aan het einde van de 20e en het begin van de 21e eeuw.
Rust en bezinning
Het is overigens nog niet zo lang geleden dat er wel een beroep gedaan werd op de wijsheid van de geschiedenis, op Aristoteles, Augustinus, Calvijn, Bavinck. Het moderne onderwijs lijkt echter niet gediend van omzien. Dat is ook logisch. De eis van onophoudelijke vernieuwing laat het verleden sneller weer verleden worden. Het recente verleden heeft zo steeds minder bruikbare aanwijzingen voor het heden.
Te meer is het daarom van belang om de oriëntatie juist niet te zoeken in het al te recente verleden. Zo kunnen Bijbelstudie, geschiedenis, filosofie, muziek, wellevendheid en welsprekendheid een medicijn zijn tegen zowel christelijke oppervlakkigheid als heidense onderwijsfilosofieën. Goed onderwijs heeft te maken met ”slow-learning”, met rust, bezinning, lezen, met een heldere visie op christelijke pedagogiek. Met echte aandacht voor onderwijzen, waarbij de rol van de onderwijzer niet te vervangen is. Slechts enkele van deze noties zijn met moeite uit het nieuwe curriculum te halen.
De auteur is bestuursvoorzitter van het Wartburg College.