Jacobidebat: wat kan Nederlanders verbinden?
Taal, Koningsdag, Sinterklaas, fietsen en de Elfstedentocht. Dat zijn de dingen die Nederlanders volgens Paul Schnabel noemen als ze het hebben over nationale identiteit. Maar, vraagt Bart Jan Spruyt zich af, is dat genoeg om ons als Nederlanders met elkaar te verbinden?
Veel jongeren in de Utrechtse Jacobikerk, hier en daar een clubje oudere heren, een enkele oudere dame. Het gaat, woensdagavond bij het Jacobidebat, over de vraag ”Wie zijn wij?”
Een heftig debat wordt het niet. Spruyt (historicus, reformatorisch docent en conservatief denker) en Schnabel (socioloog, voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en voormalig Eerste Kamerlid voor D66) gaan beschaafd en welwillend in gesprek over wat het betekent om Nederlander te zijn.
Die hoffelijkheid heeft alles te maken met de boodschap die Spruyt te brengen heeft. Hij neemt het voorbeeld van een partijtje voetbal. Je kunt aan alle voorwaarden voldoen, een prachtig speelveld hebben en heel precieze regels maken, maar de kwaliteit van het spel wordt uiteindelijk bepaald door de techniek van de spelers.
::
In de samenleving werkt dat op dezelfde manier: de overheid kan steeds meer regels maken, maar er gebeuren tóch ongelukken als het culturele fundament ontbreekt: de innerlijke houding, de deugden van de burgers.
Spruyt: „Ik ga vanavond geen pleidooi houden om het voetbalveld oranje te schilderen, of om op de middenstip een kruis neer te zetten. Ik pleit alleen voor techniek bij de spelers: hoffelijkheid, wellevendheid en een klassieke opvatting van tolerantie.”
Tolerantie is volgens Spruyt geen onverschilligheid – denken dat iedereen kan geloven en zeggen wat hij wil. „Tolereren, dat betekent dat je kunt verdragen wat jou pijn doet. Dat je uitgesproken opvattingen kunt hebben over wat waar en goed is, maar tegelijk zegt: Ook al zou ik de macht hebben om mijn waarheid aan jou op te leggen, ik zal dat nooit doen, want het geweten is heilig. Dat is het fundament dat onze samenleving kan dragen.”
::
Schnabel heeft het minder over wat onze samenleving nodig heeft, meer over de zichtbare kenmerken ervan. Daarbij put hij rijkelijk uit allerlei SCP-rapporten. „Als Nederlanders wordt gevraagd waaraan ze het eerst denken bij ”Nederland”, dan komen de symbolische dingen als eerste boven: taal, Koningsdag, Sinterklaas, fietsen en de Elfstedentocht. Mensen zijn symboolwezens, onderschat nooit de kracht van symboliek. De beleving van zulke dingen is vaak heel persoonlijk en emotioneel: Zwarte Piet wordt van mij afgepakt.”
Maar er is, zegt Schnabel, ook een diepere laag: de Nederlandse rechtsstaat, de democratie, de uitgangspunten van vrijheid en gelijkheid. „Als het over deze dingen gaat, overheerst bij Nederlanders vooral de zorg dat ze zullen verdwijnen.”
Het traditionele beeld dat buitenlanders van Nederland hebben –molens, polders, klompen, kazen, tulpen– is inmiddels aangevuld met drugs, voetbal, euthanasie, homohuwelijk en prostitutie. „Dat is misschien niet het beeld dat we graag van onszelf hebben, maar het is wél waar buitenlandse media vooral over schrijven, als ze het over Nederland hebben.”
::
Verder zijn er de, vaak onbewuste, dingen waaraan Nederlanders in het buitenland meteen herkenbaar zijn. „Hét advies voor mensen die zaken moeten doen in het buitenland: Gedraag je vooral niet als een Nederlander. Wees hoffelijk en bescheiden, houd rekening met de hiërarchie, heb geduld en kom niet meteen ter zake. Allemaal dingen waar Nederlanders niet goed in zijn.”
Schnabel wil Nederlandse identiteit benaderen op een manier die geen scheiding maakt (zoals identiteitspolitiek vaak doet), maar verbindt. „We hebben allemaal verschillende identiteiten, maar het werkt verbindend als we de vraag stellen: Waarmee willen we ons graag identificeren? Taal, voedsel, leefstijl, muziek, dat zijn allemaal dingen waarmee mensen hun persoonlijke identiteit uitdrukken.”
Joods-christelijke wortels
In de politiek wordt de Nederlandse identiteit vaak verbonden met de ”joods-christelijke wortels” van onze cultuur. Schnabel: „Het lijkt alsof politici daarmee willen zeggen: in ons land woonden joden en christenen, en nu komen er ineens mohammedanen bij, en dat kan niet.”
Ook Spruyt heeft moeite met de term joods-christelijk, hij wil het liever over klassieke en christelijke wortels van onze cultuur hebben. „De kerk en het christelijke geloof hebben veel bijgedragen aan onze vrije samenleving. Het secularisme heeft die traditie geërfd, misschien parasiteert het secularisme daar zelfs op. Als je vraagt of ik die wortels belangrijk vind, dan zeg ik daar volmondig ja op. Daarom is het zo belangrijk dat we de geschiedenis kennen.”