Burgerschapsonderwijs kán orthodoxe school gaan bedreigen

VVD en ChristenUnie trekken samen ten strijde tegen salafistisch onderwijs in Nederland. Hoe gaan ze dat doen? En hoe bedreigend is die route voor orthodox-christelijke scholen?

2 October 2019 10:09Gewijzigd op 16 November 2020 17:07
urgerchapsonderwijs brengt jongeren kennis, vaardigheden en houdingen bij die ze nodig hebben om actief mee te kunnen doen in de samenleving.  beeld Getty Images
urgerchapsonderwijs brengt jongeren kennis, vaardigheden en houdingen bij die ze nodig hebben om actief mee te kunnen doen in de samenleving.  beeld Getty Images

VVD-fractievoorzitter Dijkhoff en zijn ChristenUniecollega Segers staken ruim een week geleden hun nek ver uit in een dubbelinterview met het Reformatorisch Dagblad. Ze vinden dat er een eind moet komen aan salafistisch onderwijs in ons land. Ze stellen dat deze strengislamitische scholen „misbruik maken van de mogelijkheden die Nederland aan hen biedt via de vrijheid van onderwijs.” Deze scholen willen de vrijheid die ze hier krijgen, misbruiken om op den duur die vrijheid af te schaffen. En dat kan niet, zeggen Dijkhoff en Segers: het gaat om wederkerigheid.

Hun zorg reikt nog verder: in de islamitische lesmethode ”Help! Ik word volwassen” staat onder meer dat de straf voor homoseksuelen en ongelovigen een stenenregen en de dood zal zijn. Ook wordt aan leerlingen voorgehouden dat meisjes en jongens elkaar niet aan mogen kijken.

Dijkhoff en Segers vinden dat dit soort dingen niet op Nederlandse scholen geleerd mogen worden. Ze willen daar zo snel mogelijk een eind aan maken.

De route die de politici voor hun aanpak kiezen, is aanscherping van de eisen die gelden bij burgerschapsvorming, zo stelde Dijkhoff in het interview. Segers trok de agenda nog wat breder: „Ik pleit voor het verbieden van antidemocratische en onvrije organisaties, en voor het aan banden leggen van buitenlandse geldstromen naar islamitische scholen en moskeeën vanuit onvrije landen. Verder moet de Onderwijsinspectie meer armslag krijgen.”

Voor aanscherping van de burgerschapsvorming is wijziging van het grondwetsartikel over de vrijheid van onderwijs, artikel 23, niet nodig, zegt Segers. Een grondwetswijziging is een tijdrovende en ingrijpende procedure. Daarover moeten de Tweede en de Eerste Kamer in twee ronden debatteren. Tussen die ronden moeten verkiezingen zitten. En voor de twee ronde is een tweederdemeerderheid nodig. Aanscherping kan via een gewone wetswijziging die door een gewone meerderheid van de Tweede en daarna de Eerste Kamer wordt goedgekeurd.

Conceptwet

Minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs (ChristenUnie) moet de kar voor verscherping van het vak burgerschapsvorming gaan trekken. Dijkhoff en Segers worden op hun wenken bediend. De eerste stappen voor die aanscherping zette de bewindsman namelijk reeds vorig jaar. Net voor de zomervakantie presenteerde hij een conceptwetsvoorstel waarop belanghebbenden konden reageren via een internetconsultatie.

In de memorie van toelichting schrijft Slob dat leerlingen les moeten krijgen over democratie, mensenrechten, vrijheid en de rechtsstaat. Scholen dienen „sociale en maatschappelijke competenties te ontwikkelen die de leerlingen in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de Nederlandse democratische samenleving.”

Verder krijgt de Onderwijsinspectie meer bevoegdheden om in te grijpen als een school ideeën naar voren brengt die niet overeenstemmen met de Grondwet. Bijvoorbeeld als een school de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen of van hetero- en homoseksuelen in twijfel trekt. Nu heeft de inspectie die bevoegdheid niet. Die kan de school alleen aanspreken als er helemaal niets gebeurt. Sommige scholen doen er ook niet veel aan en besteden er maximaal één les per jaar aan.

Gevoeligheden

Slob is zich bewust van de gevoeligheid van het onderwerp en probeert het midden te zoeken tussen ongelimiteerde vrijheid enerzijds en overmatige overheidsbemoeienis anderzijds. De bewindsman schrijft: „Scholen houden in lijn met de vrijheid van onderwijs op grond van de voorgestelde burgerschapsopdracht daarom veel ruimte om zelf inhoud en vorm te geven aan burgerschapsonderwijs.”

Maar hij voegt er wel direct aan toe: „Deze grondwettelijke vrijheid is niet absoluut en dient in een bredere context van algemeen aanvaarde kernwaarden van de democratische rechtsstaat te worden bezien en daarmee ook in verhouding tot andere grondrechten. Met name het in artikel 1 Grondwet vervatte beginsel van non-discriminatie kan leiden tot begrenzing van de vrijheid van onderwijs.”

Toen Slob deze woorden vorig jaar schreef, waren er nog geen berichten over de salafistische scholen die onvoldoende werk maken van burgerschap en van lesmethoden die ongelovigen en homoseksuelen dood wensen. Binnen afzienbare tijd zal de bewindsman het definitieve wetsvoorstel over strengere eisen aan burgerschapsvorming in het basis- en voortgezet onderwijs naar de Tweede Kamer sturen. De adviezen van de Raad van State en van de Onderwijsraad zijn al binnen. Ongetwijfeld zal de bewindsman ingaan op de actualiteit en op de uitwassen van het salafistisch onderwijs.

In de wet staat níét precies voorgeschreven wat scholen hun kinderen moeten aanleren. Dat komt in de eindtermen en kerndoelen te staan die voor het onderwijs gelden. Dat zijn ook de concrete doelen waarop de Onderwijsinspectie de lessen en lesmethoden toetst. Over de concrete leerdoelen vindt na de aanvaarding van de wet ongetwijfeld een apart debat plaats.

Linkse en liberale Kamerleden zullen zich niet laten weerhouden om bij de wetsbehandeling een principiële discussie te voeren over de reikwijdte van de burgerschapsvorming. Christelijke Kamerleden zullen benadrukken dat scholen de vrijheid hebben om op hun eigen wijze vorm en inhoud te geven aan burgerschap. Het thema raakt namelijk de pedagogische en didactische vrijheid van scholen. Het grondwetsartikel over gelijkwaardigheid schuurt bij dit thema met het grondwetsartikel over de vrijheid van onderwijs.

Orthodox-christelijke scholen

De discussie zal zich niet alleen toespitsen op de islamitische scholen, ook de orthodox-christelijke komen onder het linkse en liberale spervuur te liggen.

SP-Kamerlid Peter Kwint komt nu al regelmatig op de proppen met een zinnetje dat hij las in een reformatorische lesmethode. Daarin staat dat scholen hun leerlingen „weerbaar willen maken tegen moderne vormen van seksualiteit.” Kwint is heel helder: wat hem betreft mag dat in de toekomst niet langer.

Ook de PvdA slijpt de messen. Fractievoorzitter Asscher vindt dat scholen eigenlijk niet zouden mogen zeggen tegen hun leerlingen dat het homohuwelijk zondig is. Zijn belangrijkste argument is dat het huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht nu eenmaal door de wetgever is aanvaard.

VVD-fractievoorzitter Dijkhoff lijkt wat milder. In het eerder genoemde interview met het Reformatorisch Dagblad van vorige week zei de liberaal dat hij liever niet zou hebben „dat deze opvatting bestond. Maar ik wil hem ook niet verbieden.” Al maakt de toon waarop de dingen worden gezegd voor hem wel veel uit.

Als het al lukt om de orthodox-christelijke scholen in deze discussieronde over burgerschapsvorming buiten schot te houden, is het de vraag voor hoe lang dat kan. Hier is sprake van een ontwikkeling die in potentie een bedreiging vormt voor het bijzonder onderwijs. De overheid verschaft zichzelf een instrumentarium om in te grijpen op scholen als die niet voldoen aan bepaalde normen. In de toekomst hoeft diezelfde overheid maar even aan een paar knoppen te draaien waardoor ook orthodox-christelijke scholen in de gevarenzone kunnen komen. Dan kan het zomaar zijn dat een links-liberale meerderheid gaat opleggen hoe het bijzonder onderwijs om moet gaan met het gevoelige en omstreden thema van homoseksualiteit.

Burgerschapsonderwijs

Burgerschapsonderwijs brengt jongeren vanuit hun eigen identiteit kennis, vaardigheden en houdingen bij die ze nodig hebben om actief mee te kunnen doen in de samenleving. Op school maken ze kennis met begrippen als democratie, grond- en mensenrechten, duurzame ontwikkeling, conflicthantering, sociale verantwoordelijkheid, gelijkwaardigheid en omgaan met diversiteit. Scholen hebben veel vrijheid om burgerschapsonderwijs vorm te geven vanuit hun eigen overtuiging.

Sinds 2006 is burgerschap een verplicht onderdeel van de lesstof, maar volgens minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs is het allemaal te vrijblijvend. Sommige scholen doen het perfect, maar andere raffelen het af.

De Onderwijsinspectie legde de vinger bij de stagnerende doorwerking van burgerschap in de scholen. Ook uit internationaal onderzoek naar burgerschap bleek Nederland niet het braafste jongetje van de klas te zijn.

Daarop kwam de Onderwijsraad op verzoek van de minister van Onderwijs in augustus 2012 met een advies over de verdere ontwikkeling van burgerschap. De raad adviseerde om scholen en leraren te ondersteunen voor het geven van burgerschapsonderwijs, systematische kennisopbouw te stimuleren en scholen een inhoudelijk moreel kompas te bieden. De regering borduurt daar nu op voort.

In de conceptwet die Slob vorig jaar voor de internetconsultatie vrijgaf, staat dat burgerschapsvorming zich moet richten op drie elementen. Het eerste is dat leerlingen „respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat (…) en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens” moeten krijgen. Ook moeten scholen bijdragen aan „het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties”, zodat de leerlingen „deel uit kunnen maken van en bijdragen aan de Nederlandse democratische samenleving.” Verder moeten scholen en leerkrachten zelf het goede voorbeeld geven en zorgen voor een omgeving waarin leerlingen actief oefenen met de omgang met deze waarden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer