Een begin
Ik voelde mij zeer betrokken op de woorden van deze tekst en vond ze gepast voor deze bijzondere gelegenheid. Ik schrik met de profeet voor zo’n gewichtige bediening. Ik ben bekommerd over de onreinheid van mijn zondige lippen. Ik ben verlegen over mijn grote onbekwaamheden. Mijn jonkheid -21jaar- en mijn onbedrevenheid benemen mij veel vrijmoedigheid.Ik spreek op een plaats waar eerder zo veel eerwaarde mannen gezwoegd en gezweet hebben. Ik kan hen in kennis niet evenaren. Ik moet spreken tot een talrijke vergadering. Daaronder zijn er ongetwijfeld velen, evenals vroeger onder Israël, die stijf van nek en hard van aangezicht zijn. Ik denk aan de zware rekenschap die ik van de mijn toevertrouwde kudde in de dag des oordeels zal moeten afleggen voor die grote Koning van hemel en aarde. Dan sidder ik en roep uit met de woorden van onze tekst: O, wee mij…
Maar wat baat het mij of het hart al beklemd is? Wat helpen mijn verzuchtingen en mijn klachten? Ik ben vanaf nu toch uw leraar en gij bent mijn gemeente geworden. Ik moet mijn geest weer oprichten en mijn hart moet ik sterken in de Heere. Dit troost mij echter; God heeft mij op een wonderbaarlijke wijze tot deze gemeente geroepen.
W. Themmen, predikant te Northorn (Op en aftocht van een geestelijke wachter, 1730)