Vrede
Genesis 9:27
„God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht.”
Zodra Christus in de wereld kwam, hebben de engelen daarbij gezongen en melding gemaakt van deze vrede, terwijl zij zeiden in hun lofzang: „Vrede op aarde.” Alsof ze wilden zeggen dat de vijandschap tussen God en mens, tussen de mens en zijn eigen geweten en tussen de mens en zijn naasten –en voornamelijk de vijandschap tussen Joden en heidenen– nu zal ophouden en weggenomen worden, omdat de vrede en de oorzaak van de vrede, de Silo en de Vredemaker, op aarde is.
Want nu is de ure gekomen, zoals Christus elders spreekt, dat de doden –dat zijn de heidenen die dood in zonde en misdaden waren– de stem van de Zoon van God zullen horen en leven (Johannes 5:25). En waarlijk, deze vrede, die Christus gemaakt heeft tussen Joden en heidenen, is een zaak van bijzonder groot belang; want door deze vrede heeft God betoond niet alleen een God der Joden, maar ook een God der heidenen te zijn. Ja, door deze vrede wordt Christus’ erfenis uitgebreid, de voorhoven van Zijn koninkrijk uitgezet en Zijn troon zeer hoog verheven; want zo worden Hem de heidenen tot een erfenis gegeven en de einden der aarde tot een bezitting (Psalm 2:8 en Psalm 72:8-11).
Fridericus Ragstat à Weille, predikant te Spijk (”Noachs profetie”, 1685)