Schuilkelder Kröller-Müller open voor publiek
Niets is veilig voor oorlogsgeweld. Kostbare kunst ook niet. Daarom werden op de Hoge Veluwe schilderijen verstopt. Onder de grond. De kelder is voor het eerst open voor publiek.
De droeve tonen worden steeds luider. Wie van het Kröller-Müller Museum naar de schuilkelder wil, kan op het geluid afgaan. Voor het gemak geeft het museum toch maar een kaartje mee: weg oversteken, wildrooster over, fietspad af, zandpaadje in.
Luider en luider klinkt intussen ”The Wind Rose”, het geluidskunstwerk van Susan Philipsz. In de bomen hangen acht megafoons. Philipsz gebruikte schelpen uit allerlei delen van de wereld om acht verschillende tonen op te nemen, „Van een zachte bries tot een loeiende storm en alles daar tussenin”, volgens het boekje dat je kunt lezen terwijl je het droefgeestige geloei tegemoet gaat.
De toon is gezet: er was weinig reden tot juichen toen het Kröller-Müller Museum zijn collectie begroef. „Opdat de muil van Mars de monumenten van de kunst niet zou verslinden”, zoals de Latijnse tekst boven de ingang van de kelder in vertaling zegt.
Kunstverzamelaar Helene Kröller-Müller opende in 1938 een kunstmuseum op haar enorme landgoed tussen Otterlo en Hoenderloo, maar maakte zich al direct zorgen over de toenemende onrust in Europa. Begin 1939 pleitte ze voor de bouw van een schuilkelder.
Pas in september, na de Duitse inval in Polen, zag het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen er de noodzaak van in. De 70-jarige Kröller maakte de oorlog die ze vreesde, niet mee: ze overleed in december 1939.
Rondleidingen
Achter het bakstenen poortje daalt het pad af. Het buigt naar rechts en dan is daar een dikke kluisdeur. Erachter bevindt zich een betonnen bak. Rechts drie vakken, tweehoog. Links idem, met een roestig laddertje ertegen. Aan het eind een open ruimte, wellicht voor de grotere kunstwerken.
Een bescheiden schuilkelder, eigenlijk. De provoost kan het alleen maar beamen. „Het museum was toen veel kleiner dan nu”, zegt hij. En in jachtslot Sint Hubertus, eveneens op de Hoge Veluwe, lag ook veel opgeslagen.
De kelder werd met een acht meter dikke laag zand bedekt om de kunstwerken buiten bereik van bominslagen te houden. Klimaatbeheersing moest vochtproblemen voorkomen.
In mei 1940 stormde Duitsland Nederland binnen en in juni 1940 pikte de bezetter een deel van het park in voor de uitbreiding van militair vliegveld Deelen. Conservator Willy Auping trok zijn conclusies: alle kunstwerken uit het museum werden ingepakt en binnen een week naar de schuilkelder vervoerd. Op 29 juli ging het museum dicht.
Topgeheim was de schuilplek niet: Auping gaf er regelmatig rondleidingen en rijksrestaurateur J. C. Traas kwam kunstwerken opknappen als dat nodig was.
Ook andere kostbaarheden kregen een plek onder het Veluwse zand: schatten uit de Arnhemse Eusebiuskerk –voordat die grotendeels verwoest werd– en objecten uit privéverzamelingen.
Bevrijders
De 75e herdenking van de Slag om Arnhem is de reden dat de kelder donderdag voor het eerst openging voor publiek. Tot 27 oktober is hij te bezichtigen, op donderdag, vrijdag en zaterdag.
Het ontruimde museum deed na de slag dienst als noodhospitaal, want de patiënten uit de Arnhemse ziekenhuizen hadden nieuw onderdak nodig toen de geteisterde stad werd ontruimd. Het boekje dat bij bezoek aan de schuilkelder wordt uitgereikt, bevat een foto van verpleegsters die bij het museum staan te juichen bij het naderen van de eerste Canadezen. Het was 15 april 1945.
De bevrijders waren zo welwillend een tank weg te halen die ze bovenop de kelder hadden geparkeerd. En later hielpen ze de kunst terug te brengen naar het museum. De bunker kon dicht.