„Binnenkort zijn Indo’s geschiedenis”
Vandaag, 15 augustus, wordt in Den Haag de capitulatie herdacht van Japan in 1945. Daarmee kwam de bezetting van Nederlands-Indië ten einde. Dat werd vier jaar later de Republiek Indonesië. De historie van het ”overzeese gebiedsdeel” werkt door tot op vandaag, zegt Reggie Baay, schrijver, historicus en van Indische afkomst. Hij wil de Indische cultuur in Nederland levend houden.
Vandaag is de sterfdag van zijn moeder en dus houdt Reggie Baay (64) een selamatan voor haar, zoals hij elk jaar doet op de geboorte- en sterfdagen van zijn al jaren geleden gestorven ouders. Hij bezoekt haar graf en maakt thuis een rijsttafel, die hij met zijn gezin en familie opeet. Met dat gezellige, vrolijke samenzijn eren en herdenken de levenden de dierbare overledene, vertelt hij. „De selamatan symboliseert dat de overledene nog steeds deel uitmaakt van ons leven. Niet omdat ik geloof dat er zoiets is als een leven na de dood, maar uit respect. En respect voor de ouders is in de Indische cultuur nog altijd heel belangrijk.”
Baay is historicus en succesvol schrijver van non-fictieboeken en romans over de erfenis van het land dat ooit bekend stond als Nederlands-Indië. Hij is met zijn lichtbruine huid, donkere haar en tengere gestalte onmiskenbaar ”Indo”. Dat wil zeggen: het product van de vermenging van (mannelijke) Europeanen en de oorspronkelijke (vrouwelijke) bevolking van de eilanden in de Indische archipel die drie eeuwen door Nederland werden overheerst. In zijn gedrag voldoet hij ook nog eens aan het clichébeeld van de Indische Nederlander: hij is beleefd, voorkomend en invoelend. Een vriendelijke, zachtaardige man die helder en zonder uitroeptekens formuleert.
Schakelen
Maar hij is, benadrukt hij, óók Nederlander. „Ik heb geleerd te schakelen tussen twee werelden en dat gaat me moeiteloos af. Ik beweeg me met gemak door de Nederlandse samenleving, voel me er thuis en heb succes. Maar mijn Indische achtergrond is altijd een wezenlijk onderdeel van mijn identiteit. Ik ben er niet per se trots op, maar ik schaam me er zeker niet voor. Het is wie ik ben. Daarom vind ik het belangrijk om bepaalde Indische gebruiken, zoals de selamatan, in ere te houden.”
Baay realiseert zich dat hij waarschijnlijk behoort tot de laatste generatie die vasthoudt aan de gebruiken van de voorouders. „Ik behoor tot een uitstervend ras”, zegt hij. „De samenleving waaruit Indo’s zijn voortgekomen, bestaat niet meer en er komen dus structureel geen Indo’s meer bij. Binnenkort behoren wij tot de geschiedenis, zoals ook ons land van herkomst alleen nog bestaat in de geschiedenisboekjes en de hoofden van de mensen die er geboren zijn. Dat heeft iets tragisch. Maar het is onvermijdelijk en ik kan er niets aan veranderen. Het is de loop der dingen.”
Missie
En dan: biologisch gezien houdt ”de Indo” over enkele generaties onvermijdelijk op te bestaan, cultureel gezien blijft de Indische cultuur deel uitmaken van de Nederlandse, denkt Baay. „Als Indische Nederlander, onderzoeker en schrijver zie ik het als mijn missie daaraan bij te dragen. Wij, de Indo’s, ontlenen ons bestaan en onze identiteit aan de koloniale geschiedenis. Maar in Nederland is die geschiedenis goeddeels onbekend. Toch heeft die geschiedenis een enorme impact gehad, ook vandaag de dag nog, op de hele Nederlandse samenleving. Met mijn werk wil ik de koloniale geschiedenis zichtbaar maken en laten zien hoe deze nog steeds doorwerkt.”
Baay is de zoon van een militair van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) die, zoals zoveel Indische Nederlanders, na de officiële onafhankelijkheid van Indonesië op 27 december 1949 met zijn gezin naar Nederland kwam om daar een nieuw bestaan op te bouwen. De schrijver groeide op in een „typisch Indisch” gezin, dat doordrenkt was van het verleden, maar waarin over die beladen geschiedenis vooral werd gezwegen. Met ouders die zich nooit helemaal thuisvoelden in de Nederlandse samenleving en, hoewel ze dat nooit hardop uitspraken, leden onder het gemis van wat ze noodgedwongen hadden achtergelaten: hun familie en hun geboorteland. Een gezin waarin, zoals in veel Indische gezinnen, de frustratie over het gebrek aan erkenning van het eigen oorlogsverleden, het uitblijven van betaling van achterstallige salarissen en de harteloze opvang bij aankomst in Nederland werd weggestopt achter een vriendelijke glimlach en uiterst beleefde omgangsvormen. Niet opvallen, je best doen en je aanpassen, was het devies.
Trauma
Achter de voordeur lag het anders. „Mijn ouders waren zwaar getraumatiseerd door de oorlog, de kampen, de vernederingen en de verschrikkingen van de jaren daarna tijdens de Indonesische vrijheidsstrijd. Maar daarmee wilden ze ons kinderen niet belasten. Ze wilden en konden er niet over praten. Dus zwegen ze. Maar wij voelden natuurlijk wel voortdurend die spanning en dat verborgen verdriet, dat bij één verkeerd woord tot uitbarsting kon komen. Je moest voortdurend inschatten: wat kan ik op dit moment zeggen en doen en wat niet?
Ik heb er een heel goede radar voor ontwikkeld, die me meteen zegt hoe iemand zich voelt. Die sterke empathie zie ik bij veel andere Indo’s ook. Rekening houden met de gevoelens van anderen is bij ons ingebakken. De ander vooral niet in verlegenheid brengen en niet doordrammen als je ziet dat hij zich door jouw vragen ongemakkelijk begint te voelen. En als iemand je iets vraagt waar je geen zin in hebt, zeg je liever niet keihard nee, maar probeer je er een beetje omheen te praten om zijn gevoelens te sparen.”
Het ontzien van de gevoelens van anderen is één aspect van de Indische cultuur zoals die vandaag nog leeft, zegt Baay. „Hoewel er ook genoeg Indo’s zijn die zich lomp door het leven bewegen, hoor. We zijn echt geen homogene groep. Dat maakt het ook zo lastig te definiëren wat typisch Indisch is. Ook voor mijzelf is het Indische ongrijpbaar.”
Groepsgevoel
En toch: Indische Nederlanders van zijn generatie hebben het gevoel gemeen dat ze tot dezelfde groep behoren, weet Baay. „Sinds de jaren 50 is de samenleving sterk veranderd. Wij Indo’s zijn al lang niet meer de enige gekeurde mensen op straat. Toch herkennen we elkaar altijd. Als ik op straat een andere Indo tegenkom die ik helemaal niet ken, is er altijd even die glimlach, die blik van verstandhouding. Omdat wij allebei beseffen: wij hebben iets dat ons bindt.
Indo’s hebben vaak aan een half woord genoeg om elkaar te begrijpen. Als jouw vader ook in het KNIL heeft gediend en je ouders getraumatiseerd zijn, weet je van elkaar hoe streng je opvoeding was. Dat schept meteen een onzichtbare verwantschap. Indisch zijn is voor mij dus vooral een gevoel dat ik deel met anderen met dezelfde achtergrond. We delen immers dezelfde geschiedenis.”
Racisme
Tot die achtergrond behoren ook de mores van de koloniale samenleving, die een sterk racistische inslag had. Iemands maatschappelijke positie en mogelijkheden werden bijna volledig bepaald door zijn afkomst en kleur. Iedere bevolkingsgroep in Nederlands-Indië had binnen het systeem zijn eigen positie, met de blanken altijd aan de top en de autochtone bevolking altijd onderaan. Daartussen zaten ergens de Indo-Europeanen, die overigens elkaar ook de maat namen op basis van hun huidskleur.
Hoewel de meeste Indische Nederlanders van de tweede generatie in Nederland zijn geboren, kan de erfenis van de vroegere koloniale samenleving nog op hen drukken. „Onze ouders zijn opgegroeid in een samenleving waarin ze in woord en daad ingepeperd kregen dat ze, als mensen van gemengd bloed, minder waren dan de Europeanen. Je kon je dus maar beter timide opstellen en je mond houden als je niet in moeilijkheden wilde komen. Dat is de oorsprong van die als typisch Indisch ervaren ‘bescheidenheid’. Veel ouders hebben die ‘koloniale waarden’ immers via de opvoeding aan hun kinderen doorgegeven.”
Overigens: niks mis met beleefdheid en bescheidenheid, vindt hij. „Het zijn op zich zeer positieve eigenschappen, waar we wel meer van zouden kunnen gebruiken. Maar in een samenleving waarin het draait om assertief zijn en voor jezelf opkomen, kun je er behoorlijk last van hebben als je van huis uit hebt meegekregen dat je je maar beter gedeisd kunt houden. Dan lopen mensen over je heen en loop je de kans verbitterd en gefrustreerd te raken. Ik was me daarvan bewust en heb, met hard werken, een andere weg kunnen kiezen. Maar ik heb, al dan niet bewust, natuurlijk toch ook dingen uit mijn opvoeding doorgegeven aan mijn eigen kinderen.”
Beleefdheid
Baay en zijn Hollandse ex-vrouw hebben twee kinderen, een jongen en een meisje. Ze zijn opgegroeid in en gevormd door de Nederlandse samenleving, maar toch ziet hij bij hen veel terug van wat hij zelf thuis met de paplepel kreeg ingegeven. Beleefdheid bijvoorbeeld. „Toen onze kinderen naar de kleuterschool gingen, kregen we de complimenten van de juf dat ze zo beleefd waren, nooit voordrongen en altijd groetten bij het binnenkomen en weggaan. Dat vond zij heel bijzonder, maar voor ons en de kinderen was dat vanzelfsprekend. Net zo vanzelfsprekend als dat ze nooit als eerste eten of drinken zullen pakken en dat, als ze iets lekkers hebben, ze dat delen met anderen. Ze zijn heel gul en schieten het wel even voor als vrienden geen geld hebben. Heel Indisch, dus. Maar ze zijn wel zo Hollands dat ze het geleende geld ook terugvragen.”
In zijn kinderen ziet Baay iets van de Indische cultuur van zijn ouders voortleven, zij het dat zij er hun eigen draai aan geven. „Uiterlijk zijn ze Indisch en daarmee liggen ze, om het zo maar te zeggen, goed in de relatiemarkt, haha. Ze hebben er dus alleen maar voordeel van. Ze zijn zich wel bewust van hun Indische wortels en vinden dat ook fantastisch, maar in de huidige multiculturele samenleving zijn ze gewoon een van de vele mensen met een kleurtje. Het is voor hun geen groot iets. Wel zijn ze, net als trouwens bijna iedereen, dol op Indisch eten en vinden ze het leuk om dat thuis, met de familie om zich heen, op te eten. Wat weer heel erg Indisch is: urenlang in de keuken eten koken en dat daarna in een grote kring met het bord op schoot opeten, kletsend, lachend, elkaar plagend.”
Reggie Baay (Leiden, 1955) is als historicus en onderzoeker gespecialiseerd in koloniale geschiedenis. Hij publiceerde diverse (deels autobiografische) romans en studies, waaronder ”De ogen van Solo” (2005), ”De njai” (2009) en ”Het kind met de Japanse ogen” (2018).