Militair beroep is risicovol
Twee doden, een aantal gewonden en een ongerust thuisfront. Nederland beseft dat vredesoperaties niet altijd vredig zijn.
„Mijn inzet is erop gericht dode militairen te voorkomen. Dat is mijn taak.” Dit zei minister Kamp van Defensie begin april in een interview met deze krant.
Een maand later viel onder de Nederlandse militairen in Zuid-Irak de eerste dode, sergeant Dave Steensma. Overmorgen wordt de tweede begraven, marechaussee Jeroen Severs.
Kamp toen: „De Nederlandse militairen daar zijn mensen zoals u en ik, met een gezin, met kinderen. We sturen de militairen daarheen met een goede opdracht, een goede structuur en goede bewapening. Ik ben de hele dag bezig om de risico’s te beperken.”
Twee dode militairen zijn er twee te veel. Zeker voor een land dat nauwelijks met lijkkisten met de vaderlandse driekleur erop te maken krijgt. Mochten er meer doden vallen, dan zal het gemor zeker toenemen.
In vergelijking met andere landen is het leed voor de vaderlandse krijgsmacht nog beperkt. De Amerikanen hebben in Irak al bijna 1000 doden.
Het geweld in de ’Nederlandse’ provincie in Zuid-Irak neemt toe. De onrust aan het thuisfront ook. Moeders, vaders, vrouwen en kinderen maken zich zorgen, natuurlijk. Het zal je kind, partner of vader maar zijn die onder vuur ligt.
Maar het mag niet zo zijn dat de achterblijvers voor de voorhoede de dienst uitmaken. Oproepen om ’de jongens’ terug te halen zijn dan ook niet opportuun. De lijnen van de missie-Irak zijn duidelijk: de minister van Defensie is politiek verantwoordelijk, de chef-defensiestaf kent de militaire klappen van de zweep en de commandant ter plekke bepaalt wat er gebeurt.
En vergeet niet: de Tweede Kamer -een afspiegeling van de Nederlandse bevolking- stemde bijna unaniem in met de uitzending van militairen naar Irak.
Nederland is trots op de goede relatie met de plaatselijke bevolking in Irak. Het winnen van de „hearts and minds” noemen ze dat bij defensie. Niet doen net als vele ’schietgrage’ Amerikanen die met een donkere zonnebril op al schreeuwend de bevolking tegemoet treden.
„Via patrouilles te voet en een open houding zoeken Nederlandse militairen contact met de bevolking”, zo lichtte de regering in juni haar besluit toe nog acht maanden te blijven.
Dat wordt nu dus even anders. Kleine, goed georganiseerde Iraakse verzetsgroepen verstoren de Nederlandse aanpak.
De krijgsmacht, en dus de bevolking, wordt geconfronteerd met dodelijk geweld. Dat was al die jaren tijdens de Koude Oorlog niet het geval. Geen enkele dienstplichtige militair keek ooit op de Noord-Duitse Laagvlakte in de loop van een Russische tank.
Sinds de val van de Muur is soldaat een beroep geworden. Een beroep met risico’s. Dat bleek bijvoorbeeld in Srebrenica in 1995. De gevaren kwamen nauwelijks in beeld tijdens Nederlandse mooi-weermissies op Cyprus, in Albanië en de laatste jaren in Bosnië.
Met Afghanistan en Irak komt voor de Nederlandse militair het risico van de dodelijke kogel dichterbij. Dat mag defensie best meer benadrukken. De krijgsmacht is niet alleen dat wat stoere soldaten van landmacht, luchtmacht en marine tijdens gelikte shows op open dagen laten zien. Ook niet alleen de ’helden’ die in tijden dat het water aan de lippen staat verzwakte dijken redden of kelders leegpompen.
Om nog een keer de minister aan te halen: „Een militair loopt risico’s, net als een politie- of een brandweerman. Het zijn beroepen waar mensen risico lopen om het leven van anderen te verbeteren.”