Geen zelfstandigenaftrek voor contrabassist
Ondernemers die meer dan 1225 uur per jaar in een onderneming werken, hebben recht op zelfstandigenaftrek. Deze voor kleine ondernemers bedoelde aftrekpost kan afhankelijk van de winst oplopen tot 6585 euro. Werknemers hebben er geen recht op. In sommige gevallen proberen zij daarom aangemerkt te worden als ondernemer, zodat zij toch de aftrek kunnen claimen. De rechter heeft echter criteria opgesteld om te bepalen of iemand al dan niet ondernemer is. Daarover gaat de volgende zaak.
Een musicus van een zeker orkest werkte voor 75 procent van de normale werktijd voor een orkest in Nederland. Hij speelde in dit orkest vanaf 2000 contrabas. De musicus tekende zijn arbeidsovereenkomst met het orkest op 13 januari 2000. Ook werkte hij als invaller bij drie andere orkesten. Hij werd daarom opgeroepen als er iemand ineens ziek was of als hij nodig was bij speciale projecten.
Ook bij deze orkesten heeft de contrabassist arbeidsovereenkomsten afgesloten. Op basis van de CAO voor vervangers Nederlandse orkesten is er voor hem een regeling met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en een mogelijkheid om deel te nemen in de pensioenregeling.
In 2001 krijgt de musicus van het orkest waar hij normaliter werkt een salaris van 55.000 gulden. Dit orkest heeft loonheffing ingehouden. Van de drie andere orkesten krijgt hij als loon 22.000 gulden. Ook hierop is loonbelasting ingehouden. Om zijn inkomen nog een klein beetje aan te vullen, geeft de musicus ook nog wat privé-lessen. Hiermee verdient hij 1350 gulden. Zijn totale werkuren in 2001 houdt de contrabassist netjes bij: het gaat in totaal om 2230,5 uur. Daarom maakt hij in zijn aangifte inkomstenbelasting gebruik van de zelfstandigenaftrek.
De inspecteur is het hier echter niet mee eens en corrigeert de aangifte. Uiteindelijk moeten de partijen hun gelijk bij de rechter halen. De inspecteur geeft zijn standpunt. „Volgens mij, edelachtbare, is meneer helemaal geen ondernemer, en daarom heeft hij geen recht op de zelfstandigenaftrek.” De musicus is het hier echter niet mee eens.
Ten eerste heeft, volgens hem, de inspecteur in eerdere jaren al het vertrouwen gewekt dat hij ondernemer was. „Bovendien, ik kan mijn eigen tijd indelen. Mijn persoonlijke kwaliteiten als musicus zijn bepalend voor mijn beroep. Verder geef ik min of meer leiding aan bepaalde personen binnen het orkest. Dit geldt allemaal des te meer voor de orkesten waar ik slechts vervanger ben.”
De rechter moet zijn oordeel geven. Deze kijkt eerst naar de arbeidsovereenkomst met het orkest waar de musicus driekwart van zijn tijd in dienst is. In de overeenkomst wordt gesproken van een werknemer en een werkgever. Een dergelijke overeenkomst leidt tot een gezagsrelatie tussen de werknemer, die een salaris ontvangt en een bepaald deel van zijn tijd arbeid moet verrichten voor de werkgever.
Dit alles betekent al dat de musicus in dienst is bij het orkest. Het maakt voor deze beoordeling niet uit of hij al dan niet zijn eigen tijd indeelt of dat persoonlijke kwaliteiten als musicus van belang zijn. Ook voor de andere arbeidsovereenkomsten geldt dit. Uit de overeenkomsten en de CAO blijkt immers dat de musicus gewoon in dienst is. Hij heeft, volgens de rechter, geen argumenten gegeven die tot een andere conclusie leiden.
Vervolgens moet de rechter nog de vraag beantwoorden of de inspecteur bij de musicus vertrouwen had opgeroepen over zijn ondernemerschap. Ook hier krijgt de musicus ongelijk. Het ondernemerschap mag in een vorige aangifte zijn geaccepteerd, er is nergens expliciet gebleken dat de inspecteur het ondernemerschap -ieder jaar- zou erkennen. Of sprake is van een ondernemer kan bovendien elk jaar afhankelijk zijn van de feiten. De musicus krijgt derhalve ongelijk en kan geen zelfstandigenaftrek claimen.
Dit lijkt mij een logische uitspraak. Alleen al het bestaan van de arbeidsovereenkomsten maakte een ondernemerschap in dit geval erg lastig. Een arbeidsovereenkomst impliceert immers een gezagsverhouding. Wie ondernemer wil zijn, moet toch zelfstandiger opereren dan deze musicus.