Romantische gevoelens, potsierlijke bedscènes
Erotiek is vanouds een omstreden terrein in de protestants-christelijke leestraditie. Isaac da Costa windt er in de negentiende eeuw geen doekjes om: aan „hart- en verstand verpestende en ontzenuwende Romans” heeft de christelijke lezer geen boodschap. Desondanks wagen christelijke schrijvers uit latere tijden zich hoe langer hoe meer in het gevaarlijke gebied. Hoe beschrijven zij de liefde, het grootste thema van de literatuur? Waar liggen hun grenzen en op welke manier zijn die aan het verschuiven?
Na zijn ontroerende verhaal over Fransje Weststrate -”In Zijn arm de lammeren”- begon Cornelius Lambregtse aan een boek over Fransjes zuster, Wantje. Dat verscheen in 1975, onder de titel ”Het scharlaken koord”, en het veroorzaakte de nodige deining in de gereformeerde gezindte. Ook al probeerde de schrijver in een interview met het Reformatorisch Dagblad zijn beweegredenen uit te leggen: „In dit boek heb ik niet alleen willen wijzen op de zonde, maar vooral op het erkennen van die zonde en het voor God invallen. God kan onze grootste ellende gebruiken, niet om de zonde goed te praten, maar tot zegen.”
Met dat doel voor ogen beschreef hij Wantjes ontwikkeling van meisje tot vrouw, de soms schokkende manier waarop ze het seksuele leven ontdekt, haar verhouding met een Brabantse jongen, haar zwangerschap en haar problemen als ongehuwde moeder. „Ik vraag me af of de schokkende beschrijvingen van de confrontatie van Wantje met sexualiteit en liefdesverhoudingen door de leden van de Gereformeerde Gemeenten getolereerd worden”, schrijft een anonieme recensent in het Nederlands Dagblad. „Waarschijnlijk kan Lambregtse zo realistisch de sexuele problematiek beschrijven door de afstand die hij (…) genomen heeft, door z’n emigratie naar Amerika.”
Waarschuwingen
De commotie rond ”Het scharlaken koord” staat niet op zichzelf: de hele kerkgeschiedenis lang hebben christenen met argusogen gekeken naar erotisch aandoende verhalen. Door het proces van identificatie zou de lezer zich immers maar al te makkelijk kunnen laten verleiden tot verkeerde gedachten. Ook lezers uit de Nederlandse protestantse traditie zijn daarom altijd huiverig geweest voor seksualiteit in de verhalen die ze lazen.
Met name romans werden, sinds de opkomst van het genre in de achttiende eeuw, in christelijke kring heel kritisch beschouwd. Literatuurhistorica Marita Mathijsen citeert de meest bloemrijke waarschuwingen van geestelijke leidslieden in haar boekje ”Gij zult niet lezen. De geschiedenis van een gedoogproces”. De boetepreken blijken vooral tegen lezeressen gericht, die kennelijk gevoeliger voor dergelijke verleidingen zijn dan de leden van het mannelijk geslacht. „Veele Meisjens meenen heuren tijd niet beter te kunnen besteden, dan met een Boek in de hand”, schrijft een anonieme achttiende-eeuwer. „Uit dien hoofde leezen zij alles, wat haar voor de hand komt; gevolglijk ook zeer veel, waar door de goede neigingen in haar hart verstikt en kwaade driften opgewekt worden (…) Hoe menig eene heeft zich door het leezen van een onnut en heilloos Boek beroofd van de zuiverheid haars harte, van haare eere en onschuld!”
Dat moet bijna een halve eeuw later Isaac da Costa uit het hart gegrepen zijn. In zijn ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” trekt hij fel van leer tegen „hart- en verstand verpestende en ontzenuwende Romans”, tegen „hart- en zielbedervende bespiegelingen tegen ’s mensen heiligste betrekkingen”, en hij vraagt zich af: „Verbeeldt men zich dat sedert dit alles de Zedelijkheid eenige vorderingen kan gemaakt hebben?”
Het kwaad viel echter niet te keren met antileestirades. De enige oplossing was dus: zorgen dat lezers góéde boeken in handen kregen, verhalen met een moraal. Dankzij het werk van christelijke schrijvers als ds. J. de Liefde, E. Gerdes, L. Penning, W. G. van de Hulst, H. te Merwe, W. Schippers, K. Norel en anderen raakte de roman steeds meer geaccepteerd. Zij schreven verhalen waarin de liefde wel degelijk een plaats kreeg, zij het dan met de nodige omzichtigheid beschreven.
Francine Rivers
Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw -toen Nederland de ’kluisters’ van burgerlijk fatsoen van zich wierp en de cultuur steeds verder verseksualiseerde- is er ook in protestants-christelijke kring een grotere openheid ontstaan in het spreken over de lichamelijke liefde. Zij het binnen de grenzen van de christelijke moraal. Die ontwikkeling vertaalt zich in de lectuur van de gereformeerde gezindte. Hoewel er in Nederland nog steeds heel wat christelijke schrijvers zijn die zich niet wagen aan het beschrijven van erotisch getinte situaties, heeft de gemiddelde christelijke lezer minder scrupules.
Inmiddels is het de gewoonste zaak van de wereld dat ”Bevrijdende liefde” van Francine Rivers maandelijks in de CLK/RD-boekentoptien prijkt. Terwijl dat boek toch gaat over het leven van een prostituee, waarbij de lichamelijke liefde -hoe kan het anders- duidelijk aan bod komt. Al moet gezegd worden dat de schrijfster nadrukkelijk de leegheid van loutere seksualiteit confronteert met de schoonheid van een ziel en lichaam omvattende liefde - waarmee ze verwijst naar Gods liefde.
Rivers’ verleden als schrijfster van romantische fictie voor de seculiere markt is nog altijd merkbaar in de erotische sfeer die ze weet op te roepen. In ”De onafwendbare dageraad” schrijft ze bijvoorbeeld deze passage: „Ze keek hem vragend aan en op dat moment sperden haar ogen zich wijd open. Haar instinct waarschuwde haar, nog voor hij haar in zijn armen trok. Ze verstijfde en deed haar mond open om te protesteren. Met een hand achter haar hoofd bedekte hij haar mond met de zijne en kuste haar met al zijn opgekropte hartstocht. Hij trok haar lichaam dichter tegen zich aan en voelde hoe ze zich met haar handen van hem afduwde om zich te bevrijden. Maar hij voelde ook haar warmte en het wilde kloppen van haar hart tegen het zijne.”
Context
Dergelijke citaten zijn bij tientallen uit Rivers’ werk te rapen. De beste Bouquetreeks-schrijfster verbetert het haar niet. Je kunt je afvragen wat Da Costa van dit soort meeslepende passages zou vinden, maar hedendaagse christelijke lezers hebben er kennelijk geen moeite meer mee. Tot op zekere hoogte tenminste. Bedscènes schrikken de gereformeerde gezindte nog altijd af, getuige commentaar van diverse lezers op de verhalenbundels ”Eilandgasten” en ”De avondboot” van de overigens gewaardeerde schrijfster Vonne van der Meer. Of ligt dat aan de context van overspel en andere buitenechtelijke relaties in die verhalen?
Ook christelijke romans waarin het thema homoseksualiteit aan de orde komt blijven omstreden, hoewel daarin langzamerhand steeds meer openheid ontstaat. Toen Wilma in 1923 haar boek ”God’s gevangene” schreef, kreeg ze een stroom van kritiek over zich heen. „Koop of lees dit boek niet”, waarschuwde de vooraanstaande predikant dr. J. C. de Moor. Het niet-christelijke tijdschrift ”Nederland” noemde het „een zéér onzedelijk boekje.” En dat terwijl Wilma het woord homoseksualiteit zelfs niet noemde, terwijl ze haar hoofdpersoon de weg van onthouding wees. Recente boeken als ”De glazen schelp” van Jaap Zijlstra en ”De witte kiezel” van Frans van Houwelingen gaan in hun beschouwing van het onderwerp veel verder dan ”God’s gevangene”. Ze deden echter minder stof opwaaien - teken dat het onderwerp inmiddels binnen de gereformeerde gezindte bespreekbaar is geworden.
De grenzen zijn dus op allerlei terreinen opgeschoven, maar dat betekent niet dat ze er helemaal niet meer zijn. Doorslaggevend voor de christelijke lezer is de context waarin erotische gevoelens worden beschreven: is er sprake van walging, opwinding, of van liefde, trouw? Nog altijd zoeken christelijke schrijvers naar evenwicht tussen spanningsvolle realiteit en christelijk moraalbesef. „Je kunt niet doen alsof het hele terrein van liefde en erotiek in de breedste zin van het woord niet bestaat”, zegt auteur Ronald Westerbeek. „Juist als christelijke schrijver moet je inhoud geven aan die begrippen. In allerlei boeken en films wordt liefde gereduceerd tot een hormonale aangelegenheid, maar liefde is veel meer. Erotiek is iets moois: geen platte lust, maar de kroon op de liefde, de kroon op de schepping. En daardoor ook het meest kwetsbaar.”
Verbeelding
Westerbeek vindt overigens niet dat een christelijke schrijver zich moet beperken tot de mooie kanten van erotiek en seksualiteit. „Als je ziet hoe ontzettend veel problemen seks in de Nederlandse samenleving oplevert -niet alleen op de Wallen in Amsterdam, maar ook binnen christelijke huwelijken-, dan zou je daarmee aan het werk moeten gaan. Ook christelijke lezers zitten ermee, dus moet je erover schrijven. Op een integere manier.”
Dat laatste is het moeilijkste. „Literaire romans beginnen hoe langer hoe meer op soapseries te lijken”, zegt Westerbeek. „Ze verkopen het beste als de hoofdpersonen alletien geboden tegelijk overtreden. Dat zie je bij iemand als Ronald Giphart: die schrijft over seks als doel op zichzelf. Daarom is hij een slechte schrijver: de erotische passages in zijn boeken leiden nergens heen, terwijl in een goede roman juist alles bijdraagt aan het doel, de strekking van het verhaal. Een goed verhaal vertellen, daar gaat het om. Je moet dus alleen over seksuele gevoelens en handelingen schrijven als het een functie heeft. Dan nog is het niet eenvoudig. Bedscènes komen bijna altijd potsierlijk op papier.”
Dat laatste beseffen overigens ook tal van niet-christelijke schrijvers. Voor hen blijkt er evengoed een grens te zijn, de grens namelijk tussen erotiek en pornografie. In HP/De Tijd van vorige week zegt Anne Vegter: „Ik weet niet hoe ik anders over seks zou moeten schrijven dan zijdelings erlangs. (…) Als je het zo expliciet opschrijft, is het eigenlijk niet meer spannend.” Waarop Helga Ruebsamen reageert: „Ik denk dat dat een kernpunt is. Hoe explicieter, hoe verder je verwijderd raakt van de betovering.”
Minder is meer. De beste schrijver laat alles ongezegd. Zo bezien is Francine Rivers niet direct spannend te noemen, vergeleken met bijvoorbeeld Vonne van der Meer - waarbij wél aangetekend moet worden dat impliciete beschrijvingen bepaald niet onschuldiger hoeven te zijn dan expliciete. Het belangrijkste blijft echter het kader waarbinnen erotische spanning wordt opgeroepen, het doel van het verhaal dat wordt verteld. Dat geeft nog steeds de doorslag bij de keuzes van de christelijke lezer.