Werkvergunning voor dubbel zoveel Oost-Europeanen
Werkgevers hebben voor bijna 11.000 Polen en andere Oost-Europeanen in mei, juni en juli een werkvergunning gekregen.
Dat is meer dan twee keer zoveel als de bijna 5000 vergunningen in dezelfde periode vorig jaar. Dat blijkt uit cijfers die het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) maandag heeft bekendgemaakt.
Volgens het voormalige Arbeidsbureau komt de stijging doordat veel Oost-Europeanen hun aanvraag voor een werkvergunning tot mei hadden uitgesteld. Zij dachten namelijk per 1 mei, de datum waarop veel Oost-Europese landen toetraden tot de Europese Unie, geen vergunning meer nodig te hebben. In principe mogen inwoners van de Europese Unie in alle lidstaten werken, maar het kabinet besloot het aantal werknemers uit de nieuwe EU-landen af te remmen.
Aanvankelijk wilde het kabinet elk jaar maximaal 22.000 arbeidskrachten uit Oost-Europa toelaten. Later kwam het in plaats daarvan met een overgangsregeling, waardoor alleen bepaalde beroepsgroepen gemakkelijker in Nederland kunnen werken. Het gaat om beroepen waarvoor moeilijk Nederlanders te vinden zijn, zoals internationale chauffeurs, slachters en radiotherapeutische laboranten.
In deze sectoren verleende het CWI in mei, juni en juli in totaal 4000 werkvergunningen aan inwoners van de nieuwe EU-lidstaten. Werkgevers hebben voor de overige 7000 werknemers de normale procedure moeten doorlopen, waarbij ze moesten aantonen dat in Nederland geen geschikte kracht te vinden was. Van de 11.000 vergunningen werden er meer dan 8500 verleend aan Polen.